zondag 29 maart 2009

vuur

Vooraf
Vuur heeft een magische aantrekkingskracht. Heb je ook zin om na een tocht een vuurtje te maken? Om je te verwarmen je eten koken of gewoon voor de gezelligheid. Toch halen heel wat mensen de wenkbrauwen op wanneer je een vuurtje wil stoken in de vrije natuur. Zij hebben schrik voor bos- of heidebranden. Hun schrik is niet onterecht. Elk houtvuur verspreidt gensters die een brand kunnen veroorzaken. Ook jouw vuurtje. Daarom vragen we elke scout verantwoord om te gaan met het vuur.
Een vuurtje stoken kan iedereen. Daar is geen kunst aan. Een vuurtje stoken met respect voor de natuur dat is heel wat anders. Je moet een aantal dingen in het oog houden. Niet altijd gemakkelijk! Wel boeiend!

De plaats van het vuur
Niet elke plaats is geschikt om een vuur aan te leggen. Aandachtspunten bij het kiezen van de concrete plaats:
• Kies je stookplaats zo dat ‘wind – mee’ er zich geen (naald-)bos of heideveld bevindt. De wind zou immers vonkjes naar het droge bos of de heide kunnen meevoeren met een heuse bos- of heidebrand als gevolg.
• Stook om dezelfde reden ook geen vuur onder een boom met laaghangende takken of in de onmiddellijke omgeving van een stapel hout. Blijf minstens 5 m verwijderd van allerlei houtstapels of bomen. Deze redenering geldt ook voor je tent of een hooiberg. Leg nooit een vuur aan zodat je tent ‘wind – mee’ staat. De vonkjes zouden je tentzeil wel eens in een zeef kunnen veranderen.
• Kies nadat je rekening hebt gehouden met de eerste voorwaarde je stookplaats zodanig dat je enigszins van de wind wordt afgeschermd door een bosje struiken, een groepje bomen of een rotsblok. Een te sterke wind dooft immers je prille vuur.
• Stoken op een humusrijke ondergrond zoals in de venen houdt ook gevaren in. Het vuur kan zonder dat jij het merkt zich ondergronds uitbreiden en dagenlang blijven branden om plots de kop op te steken en een hele streek in een vuurzee te herscheppen. Kies een andere plaats om je vuurtje te stoken. De volgende plaatsen lijken ons geschikt als stookplaatsen: een droge bedding van een beek, een beschutte plek tussen rotsen, een kale zandplaat tussen begroeid landschap in, of een strandje. Een vuurtje op een zandige of aarden bodem lijkt het veiligst.
• Eenmaal de stookplaats gekozen kan je aan de slag om deze plek klaar te maken voor het houtvuur. Is de ondergrond droog verwijder dan de afgevallen bladeren, dorre takjes, dennenappels, droog gras enzovoort … Voor heidegrond raden we je aan, de zoden af te steken zodat je kan stoken op de onderliggende brandvrije zandplaat. Is de ondergrond nat of modderig dan kan je met keien een grondlaag maken die het vuur scheidt van de natte bodem.
• Gebruik in een vuur nooit keien die je uit de beek of rivier hebt gehaald. Deze keien zijn mogelijk doordrenkt met water. Door de hitte van het vuur kunnen deze keien uit elkaar spatten en veranderen in gevaarlijke projectielen.

Het vuur aanmaken
Hiervoor heb je een warmtebron (bv lucifers) en aanmaakmateriaal nodig. Als aanmaakmateriaal kan je alles gebruiken wat droog is en gemakkelijk ontbrandt. Dennennaalden, harsballetjes, droog gras, hooi, droge bladeren, kleine veertjes, een oud vogelnest, pluizen van distels, … Natte voorwerpen zijn waardeloos als aanmaakmateriaal!
Wil je bij slecht weer ook een vuurtje kunnen stoken, verzamel dan vooraf een voorraad aanmaakmateriaal. Je kan ook zelf aanmaakmaterialen maken: De zogenaamde vuurmakers of tondels.

Tondels kan je op verschillende manieren maken:
Schroeien van stukjes textiel
Neem een stukje textiel (geen kunstvezels maar bijvoorbeeld katoen), stop dit in een metalen doosje. Sluit dit doosje af en zet het op een vuur. Na een vijftal minuten is het textiel verschroeid. Verpak deze tondel waterdicht en neem ze mee op tocht. Bij de geringste vonk zal dit stukje verschroeid textiel ontbranden.

Toiletpapier
Neem een stukje toiletpapier van ongeveer 1 m lang en vouw dit tot een pakje van 4 bij 4 cm. Wikkel er ruim katoendraad omheen. Knoop het einde vast en zorg voor een restje als lont. Dompel het geheel in vloeibaar kaarsvet, paraffine of entwas (kaarsvet of paraffine kan je vloeibaar maken door ze in een pot te steken en deze pot ‘au bain marie’ in een grotere ketel te verwarmen). Laat het geheel afkoelen en je tondel is klaar. Onder alle omstandigheden brandt deze tondel een 10-tal minuten.

Eierdozen
Vul elke holte van de eierdoos met brandbare materialen zoals hierboven aangehaald. Overgiet het geheel met kaarsvet. Wanneer je een tondel nodig hebt breek je telkens een deel van de eierdoos af.

Krantenpapier
Plooi een krantenvel op tot een strook van 3 cm breed. Doop deze reep in kaarsvet en laat hem drogen. Wanneer je een tondel nodig hebt scheur je telkens een deel van deze strook.
Op je brandend aanmaakmateriaal kan je niet koken. Je vuur moet nog groeien. Om de grotere takken te laten ontvlammen bouw je als tussenstap boven je aanmaakmateriaal of tondel een teepeevuurtje. Dit vuurtje bekom je door dunne takjes schuin tegen elkaar in de vorm van een Indiaanse wigwam boven je tondel of ander aanmaakmateriaal te leggen. De opening van je wigwam richt je naar de windzijde zodat de wind nog extra zuurstof toelevert. Eenmaal je teepeevuurtje ontstoken is kan je steeds grotere takken op je vuur leggen.

Het vuur onderhouden
Als het vuur aan is moet je het onderhouden. Anders dooft je vuur. De hoeveelheid hout die je nodig hebt hangt af van de doelstelling van je vuur. Voor een kookvuur heb je weinig hout nodig. Wanneer je echter je klederen wil drogen is heel wat meer hout nodig. Leg echter nooit een groot vuur aan. Een klein vuur volstaat zowel om je klederen te drogen als om te koken. Het aanleggen van een groot vuur houdt te veel risico’s in voor een bos- of heidebrand.
Om je vuur te onderhouden kan je sprokkelhout verzamelen dat in de buurt op de grond te vinden is. Dode takken op de grond kunnen vochtig zijn. De onderste dode takken van bomen werden door de wind gedroogd en branden daarom beter. Het nadeel van droog dood hout is dat het snel opbrandt. Voorzie dus een zekere hoeveelheid. Laat je vuur nooit alleen. Het risico is te groot dat het vuur zich ongecontroleerd uitbreidt. Zorg daarom dat voldoende brandhout klaarligt voordat je het aanmaakmateriaal ontsteekt.
Sommige houtsoorten branden beter dan andere. Zo brandt hout van naaldbomen goed, zelfs wanneer het wat vochtig is. Het nadeel van naaldhout is dat het snel opbrandt. Het hout van een eik of een beuk brandt daarentegen veel langer en is daarom beter geschikt als brandstof voor een vuur waarrond je je klederen wil drogen. Dit hout kan wel hevig vonken waardoor het een gevaar voor de omgeving kan zijn. Andere houtsoorten die goed branden en veel warmte afgeven zijn hout van een berk, esdoorn, haagbeuk, hulst, haagdoorn en ahorn. Esdoorn kan in het vuur exploderen. Minder geschikt voor het koken of het drogen van de klederen zijn het hout van een kastanjelaar, linde, vliet, wilg, populier en iep. Deze boomsoorten branden wel maar geven niet zo veel warmte af. Je kan dit hout wel gebruiken als je een kampvuur voor de gezelligheid ontsteekt.
Giet nooit benzine op een brandend vuur. Voordat je het weet en voordat je kunt reageren slaat de vlam in de benzinetank en deze ontploft. Met gegarandeerd brandwonden als resultaat. Een ander gevaar is dat je vuur door de benzine zo sterk oplaait dat je de controle over je vuur verliest met alle gevolgen van dien.

Vuursoorten
Elk vuur begint met een teepeevuurtje of piramide vuur. Afhankelijk van de functie van je vuur bouw je het teepeevuurtje op een andere manier uit.

Piramide vuur. De basis voor elk vuur. Je bouwt de pyramide door van binnen naar buiten hout tegen elkaar te zetten, dat dikker wordt naar gelang je verder van de kern afkomt. Laat aan de windkant de zogenaamde stookgang open, waardoor het vuur kan worden aangestoken.

Commandovuur. In een steile wand wordt vlak onder de rand een gat gegraven, waarin het vuur wordt gestookt. Loodrecht hierop maak je een gat, waardoor de vlammen omhoog komen en waarop je een pan kunt zetten. Het vuur kan alleen in redelijk stevige grond worden gegraven. Let op dat de schuingegraven ingang naar de wind staat. De vlammen komen dan omhoog. Je stookt het vuur door hout toe te voegen door de horizontale of schuine ingang.

Dakotavuur. Dit vuur is een variant op het commandovuur. Je graaft als het ware een tunnel in de grond, waarin het vuur wordt gestookt. Ook dit vuur kan alleen in stevige grond worden aangelegd. Bij dit vuur ontstaat weinig warmteverlies.

Houthakkersvuur. Het houthakkersvuur is een simpel kookvuur. Je legt twee moeilijk brandbare stammen of rijen stenen naast elkaar, waartussen zo een geul ontstaat. Aan de windkant is die geul het breedst en loopt dan langzaam naar elkaar toe. Daarboven wordt met enkele V-stokken een constructie gemaakt waar je een pan aan kunt ophangen.

Jagersvuur. Het jagersvuur is eigenlijk het basisprncipe van het hiervoor beschreven houthakkersvuur. Hier worden de pannen echter onmiddellijk op de twee moeilijk brandbare stammen geplaatst. Je kunt eventueel kookstaven of een kookplaat gebruiken om de pannen op te zetten.

Kraanvuur. Het kraanvuur ontstaan door met een lange tak een pan boven een teepeh (= piramide) -vuur te hangen.


Pagodevuur Het pagodevuur wordt veel toegepast wanneer een groot vuur moet worden gemaakt, bijvoorbeeld een kampvuur. Rond een teepeh-vuur worden stammen van dik naar dun opgestapeld.

Reflectorvuur. De reflector wordt gemaakt van stevige, moeilijke brandbare stammen. De vlammen behoren door de wind tegen de reflector te worden geblazen. Je kunt aluminumfolie tegen de reflector doen, waardoor het reflecterend effect nog wordt vergroot. Je kunt dit vuur maken als er iets geroosterd moet worden, maar ook als het erg koud is, want dan maak je zo'n vuur voor de opening van de tent.

Stervuur. Dit is een vuur dat lang kan doorbranden zonder dat je het bos in hoeft om nieuw hout te halen. Je schuift namelijk gewoon de dikke balken (bijvoorbeeld eik en beuk), die met hun uiteinden in het vuur zijn gelegd, iets meer naar het midden.

Tafel vuur. Een tafelvuur is een gesjorde constructie waarop kan gekookt worden. Het open vuur bevindt zich op een meter hoogte, boven een dikke laag graszoden of aarde die op een palenbed liggen. Op de aarde kan een metalen rooster met draagconstructie gezet worden, zodat kookpotten en braadpannen op een 10 cm boven de vlammen stabiel en horizontaal kunnen gezet worden.

Kribvuur. Het kribvuur is eigenlijk hetzelfde als het tafelvuur, alleen heeft de tafel de vorm van een krib

Kriskrasvuur. Ook dit vuur begin je met een teepeh. Daaromheen bouw je weer een pagode, die je helemaal opvult met dunner hout. Als het vuur brandt moet je zorgen dat je doorgebrande houtjes en balkjes op tijd vervangt. Dan kan het vuur heel lang in de originele vorm blijven branden en zal het niet instorten. Je houdt van dit vuur een enorme berg as over. Een kriskrasvuur is minder geschikt voor een kampvuur, omdat je constant bezig bent met stoken, wat er hinderlijk kan zijn bij een kampvuur programma.

Kuilvuur. Dit bijzonder voor koken geschikt vuur, straalt de warmte naar boven uit. Men graaft een rond gat en plaatst de stammetjes dicht naast elkaar tegen de wind. Op de bodem van de kuil ontsteekt men een fel vuur. Het vuur brandt de stammetjes langzaam op.

Een grilvuur
Wanneer je iets wil roosteren kan je een grillvuur aanleggen. Leg een vuur aan in een langwerpige greppel, bijvoorbeeld in een droge beekbedding. Aan het uiteinde van het vuur sla je twee vorkstokken in de bodem. Je prikt je voedsel op een spies en laat deze spies rusten op de twee vorkstokken. Draai regelmatig de spies om je voedsel gelijkmatig te roosteren.

Koken op houtvuur
Om iets te koken in een kookpot kies je best een kuil- of een Dakota-vuur. Als je kookpotten met hengsels bezit kan je een zwerftochtvuur aanleggen. Een grillvuur is geschikt om iets te roosteren.
Welk type - vuur je ook aanlegt wacht met koken tot er zich een roodgloeiende laag houtskool heeft gevormd. Roodgloeiende houtskool ontwikkelt ook een beter warmterendement. Bovendien zal je voedsel niet smoren in de rook van de oplaaiende vlammen.
Zorg bij het koken op vuur voor goede zwaardere kwaliteit pannen. Met de lichtgewicht kampeer pannetjes kun je ook wel op houdvuur koken maar na een paar keer worden ze onbetrouwbaar

Veiligheid
Wanneer je een vuurtje maakt neem je zekere risico’s. Een vuur in de natuur maken houdt immers een aantal gevaren in. De voornaamste zijn een uitslaande brand, brandwonden en rookvergiftiging. Hieronder sommen we enkele aandachtspunten op om deze gevaren zoveel mogelijk te beperken.

Vermijd uitslaande brand
• Ontsteek nooit een vuur in de buurt van snel ontvlambaar materiaal.
• Ontsteek geen vuur wanneer er een krachtige wind waait of wanneer er een onweer dreigt of effectief wordt.
• Laat nooit ofte nimmer een brandend houtvuur onbewaakt achter. Ook geen uitdovend vuurtje.
• Houd steeds water en zand bij de hand om te kunnen blussen indien nodig.
• Verwittig zo snel mogelijk de hulpdiensten wanneer je je vuur niet meer onder controle hebt.
• Wijs iemand aan als vuurmeester hij moet het vuur nauwlettend in de gaten houden. Deze zit NIET in de rook (voorkomt tranen)

Vermijd brandwonden
• Blijf op voldoende afstand van het vuur.
• Gebruik een stok om iets uit het vuur te halen.
• Laat het voedsel minstens 5 minuten afkoelen vooraleer je het uit de aluminiumfolie haalt.

Vermijd rook vergiftiging
• ga niet ‘wind – mee’ zitten.
• Indien je toch in de rook zit houd je dan zo laag mogelijk. De warmere lucht van de rook stijgt immers.
• Water is de belangrijkste vijand van een vuur. Doof daarom elk vuur met een grote hoeveelheid water. Doof enkel je vuur met zand wanneer je echt geen water voorhanden hebt. Na het doven plant je de eventueel uitgestoken graszoden opnieuw op hun plaats en je overgiet deze ook met water.
• Tevens begraaf je de natte houtskool zodat alle sporen van je vuur worden uitgewist.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten