zondag 29 maart 2009

zaag bijl en mes

Bijl, zaag en mes
Bij de Scouts maken we vaak gebruik van bijl, mes en zaag. De bijl en de zaag zijn erg handig als je hout klein wilt maken voor op het vuur, en met een zakmes kun je eindjes touw afsnijden en houtsnippers maken om je vuur aan te maken. In de regenboog kaart kun je leren hoe je veilig met zowel zakmes als de bijl en zaag om moet gaan. Deze onderdelen moeten door een aantal van je patrouille zijn afgerond voordat er een bivak kamp gehouden word.

Zakmesgebruik
Bij de scouts mag iedereen die geïnstalleerd is een zakmes hebben en gebruiken. Om dit veilig te kunnen doen is het belangrijk om meer over het mes te weten. Het mes bestaat uit twee delen: het lemmet en het heft. Het lemmet is dat gedeelte van het mes waarmee je snijdt. Het gedeelte van het mes dat je in je handen houdt wordt het heft genoemd. Bij een zakmes kun je het lemmet in het heft klappen. Er zijn zakmessen die een slot hebben waardoor het mes niet vanzelf kan inklappen als je ermee aan het snijden bent. Deze messen kun je pas inklappen als ze ontgrendeld zijn. Ze zijn veiliger in gebruik dan messen zonder slot. Voor het veilig gebruiken van een zakmes is het belangrijk onderstaande regels te kennen en te gebruiken:
• Controleer altijd of het lemmet van je mes goed vast zit en zorg dat je mes goed scherp is. Met een bot mes moet je meer kracht zetten, zodat er meer kans is dat je uitschiet. Bovendien geeft een scherp mes nettere wonden als jij je per ongeluk snijdt.
• Snij nooit iets direct op de grond, maar leg er altijd een stuk hout of iets dergelijks onder. Van zand wordt een mes heel snel bot.
• Snij altijd van je af en let daarbij op of er geen andere mensen in jou snij richting staan.
• Draag een zakmes altijd ingeklapt.
• Een mes is geen stuk speelgoed. Gebruik het alleen als je het echt nodig hebt.

Snijden met een mes
Je kunt je zakmes voor verschillende dingen gebruiken, dat ligt aan de functies van je mes.
Bijvoorbeeld een dood takje snijden, boterham smeren, blik openen, schroevendraaier, fles openen, splinter verwijderen met pincet, enzovoorts.

Veiligheid tijdens het snijden:
- Je moet altijd zitten als je snijdt.
- Snijd van je af.
- Let op je vingers, naar beneden snijden.
- Let op wegschietende splinters.
- Houd afstand van anderen.
- Klap het mes goed in als je het niet gebruikt.
- Voordat je voedsel gaat bewerken, moet je het mes eerst goed wassen met water en zeep.

Je mag nooit:
- lopen met een opengeklapt mes,
- een mes gebruiken in een auto,
- in iets levens snijden,
- iemand bedreigen met een mes, ook niet voor de grap.

De bijl
Bij de bijl moet je de verschillende benamingen van de bijl te kennen en aan welke regels je moet houden als je met een bijl gaat werken.

Hakken met een bijl
Als je een kampvuur of een kookvuur gaat maken, zal het je zelden gebeuren dat al je hout precies de goede afmetingen heeft.
Je hebt dan een paar opties.
- Je kunt de zaag er in zetten.
- Je kan het hout doormidden branden.
- Je kan het hakken.
Voordat je gaat hakken moet je wel weten hoe je dit veilig kan doen. Een bijl is zwaar en scherp.Als je niet goed met een bijl om kan gaan kun je ernstige ongelukken veroorzaken.
Om dat te voorkomen is wat basiskennis nodig voordat je een bijl ter hand neemt.

Veilig omgaan met een bijl is van groot belang om ongelukken te voorkomen. Wat betreft de bijl neem je de volgende hak – geboden in acht.
1. Gebruik een goede bijl.
2. Houdt de bijl scherp.
3. Stop als je moe wordt.
4. Houdt iedereen op veilige afstand.
5. Niemand voor of achter.
6. Controleer of de bijl vast zit.
7. Gebruik de bijl veilig.
8. Sta stevig.
9. Zet de bijl in een hakblok.
10. Houdt hout tussen jezelf en de bijl.
11. Draag stevig schoeisel.

Het hakken zelf
Voor al het hakken, of het nu met een handbijl of een aks is, geldt dat je nooit door moet gaan als je vermoeid raakt. Als je de bijl niet meer onder controle hebt ben je een gevaar voor jezelf en je omgeving. Hou daar rekening mee!
Als je de bijl normaal al niet kan tillen, hoor je er ook niet mee te hakken. Dit kun je controleren door de bijl horizontaal voor je in de lucht te houden met net zoveel handen als je zou gebruiken bij het hakken (vasthouden bij de steel, dus niet bij de kop). Met een handbijl dus met één hand en met een driekwart of aks met twee. Zorg er bij dat testje wel voor dat er iemand naast staat die de bijl overpakt als jij hem niet (meer) kan houden.

Met een handbijl
Een handbijl gebruik je voor het lichtere werk, zoals takken en dunne stammetjes. Gebruik een handbijl altijd met één hand. Ga een beetje door je knieën en sla schuin op het hout. Om de beurt til je de bijl links of rechts van je omhoog. Hak in een hoek van 45 graden. Zo sla je mooie V-tjes uit het hout. Probeer een lekker ritme te vinden. Een mooi stabiel tempo is effectiever dan een paar flinke slagen waarna je even bij moet komen. Je zult zien dat als je keihard gaat slaan het ook moeilijker is om goed te mikken.
Als je zijtakken moet verwijderen, sla dan aan de buitenkant van de plek waar de tak vast zit aan de stam. Sla niet aan de binnenkant tussen de stam en de tak.

Met een driekwart of aks
Voor het zwaardere werk gebruik je een driekwart of aks. Deze bijlen zijn een stuk zwaarder dan een handbijl. Bovendien zit het gewicht een stuk verder van je af door de langere steel.
Neem de bijl in je handen en hou hem voor je om te kijken of je op de goede afstand van het hout staat. Let bij deze bijlen extra goed op je houding. Je benen staan iets uit elkaar om extra stevig te staan. Bovendien, mocht je het houtblok missen (wat natuurlijk niet te hopen is) dan zwaai je de bijl met een beetje geluk tussen je benen door.
Hou met één hand de onderkant van de steel vast. Met de andere hand pak je de steel een stukje onder de kop vast. Til de bijl omhoog waarbij de arm die de onderkant van de steel vast heeft voor je lichaam langs gaat. Laat de bijl onder een hoek van 45 graden op het hout vallen. Maak je inkeping ongeveer even breed als de dikte van het stuk hout dat je hakt. Terwijl de bijl valt laat je de hand die onder de kop zat langs de steel naar de andere hand glijden. Zo begeleid je de bijl. Let er goed op dat je de kop onder controle houdt zodat hij niet kan afketsen.
Een goede, scherpe bijl zou al genoeg moeten hebben aan zijn eigen gewicht om in het hout te slaan. Trek de bijl weer uit het hout (eventueel even met een korte beweging naar boven met de steel als hij klem zit) en til de bijl nu aan de andere kant van je lichaam op. Zo sla je om de beurt links en rechts. Let er goed op dat je de kop onder controle houdt zodat hij niet kan afketsen.
Ben je halverwege het stuk hout, dan draai je hem om en maak je het aan de andere kant af.

Tussen het hakken door
Laat een bijl niet zomaar slingeren als je even niet aan het hakken bent. Zet hem niet op de grond, als was het alleen maar omdat hij dan eerder zal gaan roesten. Sla hem aan de bovenkant in het hakblok zoals op de foto. Niet aan de zijkant waar de tenen van de bijl nog uit kunnen steken. Je zou dan het risico lopen dat iemand daar tegenaan loopt. Als je de bijl op de goede manier in het hakblok slaat zit het scherpe deel helemaal in het hout. Natuurlijk berg je je bijl niet op deze manier voor lange tijd op. Je zou dan nog wel eens kunnen worden verrast door de werking van hars e.d.

Splijten
Het splijten van grote dikke balken kun je het best doen met wiggen. Hoe je dat doet leggen we later nog op een extra pagina uit. Kleinere blokken en balkjes kun je met een bijl splijten. Je kan hier een kloofbijl voor gebruiken, met een bredere kop, maar dat is niet persé nodig. Kleine blokjes kun je prima met een handbijl doormidden slaan. Zet het stammetje rechtop op het hakblok. Hou het niet vast met je handen. Tik met één hand je bijl voorzichtig in de bovenkant van het blok. Als hij goed vast zit til je de bijl met het blok eraan op en laat je het op het hakblok vallen. Met een paar slagen moet het lukken om de bijl ver genoeg het blok in te krijgen zodat het splijt.

Lopen met een bijl
Als je met een bijl moet lopen hou je hem bij de kop vast. De steel wijst bij een grote bijl omhoog en het scherp naar voren. Of je bij een handbijl de steel omhoog of omlaag laat wijzen (met een vinger langs de steel) hangt ervan af wat binnen jullie groep de gewoonte is. Als je nu valt heb je de minste kans op ongelukken. Loop je in een groepje, loop dan aan de buitenkant met de bijl van de groep af.

Onderhoud van het mes

Schoonmaken:
Open alle onderdelen van het mes. Draai een klein doekje rond bijvoorbeeld een tandenstoker, maak het doekje met lichte olie vochtig, en veeg het binnenwerk van het mes schoon. Als je het zakmes voor het snijden van voedsel of voor het smeren van je boterham hebt gebruikt, was het lemmet in een heet sopje schoon, samen met de rest van de afwas.

Slijpen:
Slijpen van een mes doe je met een wet- of slijpsteen. De meeste wetstenen zijn van graniet of een ander materiaal dat harder is dan het metaal waarvan messen worden gemaakt. Sommige experts gebruiken water op de steen tijdens het slijpen, andere gebruiken lichte olie, en weer anderen houden de steen droog. De keuze hangt af van het soort steen, maar ook van persoonlijke voorkeuren.
Bij het slijpen van gewone messen, houd je het lemmet met een hoek van ongeveer 30 graden tegen de wetsteen. Dit betekent dat de rug van het lemmet ongeveer voor een derde, naar helemaal een rechte hoek, opgetild is.
Duw het lemmet langs de steen alsof je een plakje van de bovenzijde wilt snijden. Een tweede methode is om het lemmet in een cirkelvormige beweging tegen de steen te bewegen. Slijp de andere kant van het lemmet op dezelfde wijze.
Veeg het mes met een schone doek droog en bekijk de snede in de zon of onder een heldere lamp. Een stompe snede reflecteert licht en ziet er glimmend uit. Een scherpe snede is zo dun dat het geen glans heeft.

Onderhoud van de bijl
Een bijl is als een topsporter. Om tot een goed resultaat te komen moet hij in elk geval een goede conditie hebben. Als een bijl los zit of het blad bot is, gebruik het dan niet. Een bijl in een slechte conditie is levensgevaarlijk. Wil je een bijl veilig gebruiken, zijn twee zaken heel belangrijk. Nummer één is ervaring en nummer twéé; is gezond verstand.

Schoonmaken:
Een bijl maak je na gebruik schoon. Hierdoor gaat hij langer mee. Met een heet sopje kun je hars van de bijl verwijderen. Het blad kun je vervolgens lichtjes insmeren met lichte olie.

Slijpen:
Voor het slijpen van een bijl heb je de keuze om een grote wetsteen of een metaalvijl te gebruiken. De lijnen op de oppervlakte van een vijl noemen we de tanden. Deze wijzen in de richting van het handvat en niet naar de punt. Een scherpe vijl is grauw van kleur. Een zilveren glans op de vijl betekent dat de tanden van de vijl gebroken zijn.
Als je een vijl gebruikt om te slijpen trek dan werkhandschoenen aan. Je beschermt hiermee je handen. Maak met behulp van een stuk hout of rubber een stootplaat om je hand te beschermen.
Zet de bijl met twee houten pennen of haringen vast tegen een kleine stam. Zorg ervoor dat iemand je helpt om de bijl in positie te houden. Zet de vijl tegen de rand van de bijl en duw het tegen het scherp van de bijl. Gebruik net genoeg kracht en druk dat je de vijl in het metaal van de bijl voelt snijden.
Til de vijl op als je het terughaalt voor een volgende slag. Een vijl slijpt alleen als je de punt wegduwt. Door een vijl in de verkeerde richting over het blad te slepen breek je de tanden van de vijl.
Slijp met stevige, gelijke slagen. Als je een zijde van het bijl scherp gevijld hebt, draai de bijl om en slijp de andere zijde met hetzelfde aantal slagen. Bovenstaande methode kun je ook met de ruwe zijde van een wetsteen doen. Om het af te werken gebruik je de fijne zijde van een wetsteen. Een botte snede reflecteert licht; blijf slijpen totdat de snede lijkt te verdwijnen.

Hakplaats
De hakplaats is de plaats om een bijl en /of zaag te gebruiken. De hakplaats wordt apart afgerasterd i.v.m. de veiligheid. Maak hem zo groot dat tijdens het hakken een bijl niet "buiten" de hakplaats komt. Het hakblok wordt goed vastgezet (niet ingraven). Een opbergrekje voor bijlen en zaag lijkt netjes en is beter voor het materiaal. Bij regen de houtvoorraad afdekken.

vuur

Vooraf
Vuur heeft een magische aantrekkingskracht. Heb je ook zin om na een tocht een vuurtje te maken? Om je te verwarmen je eten koken of gewoon voor de gezelligheid. Toch halen heel wat mensen de wenkbrauwen op wanneer je een vuurtje wil stoken in de vrije natuur. Zij hebben schrik voor bos- of heidebranden. Hun schrik is niet onterecht. Elk houtvuur verspreidt gensters die een brand kunnen veroorzaken. Ook jouw vuurtje. Daarom vragen we elke scout verantwoord om te gaan met het vuur.
Een vuurtje stoken kan iedereen. Daar is geen kunst aan. Een vuurtje stoken met respect voor de natuur dat is heel wat anders. Je moet een aantal dingen in het oog houden. Niet altijd gemakkelijk! Wel boeiend!

De plaats van het vuur
Niet elke plaats is geschikt om een vuur aan te leggen. Aandachtspunten bij het kiezen van de concrete plaats:
• Kies je stookplaats zo dat ‘wind – mee’ er zich geen (naald-)bos of heideveld bevindt. De wind zou immers vonkjes naar het droge bos of de heide kunnen meevoeren met een heuse bos- of heidebrand als gevolg.
• Stook om dezelfde reden ook geen vuur onder een boom met laaghangende takken of in de onmiddellijke omgeving van een stapel hout. Blijf minstens 5 m verwijderd van allerlei houtstapels of bomen. Deze redenering geldt ook voor je tent of een hooiberg. Leg nooit een vuur aan zodat je tent ‘wind – mee’ staat. De vonkjes zouden je tentzeil wel eens in een zeef kunnen veranderen.
• Kies nadat je rekening hebt gehouden met de eerste voorwaarde je stookplaats zodanig dat je enigszins van de wind wordt afgeschermd door een bosje struiken, een groepje bomen of een rotsblok. Een te sterke wind dooft immers je prille vuur.
• Stoken op een humusrijke ondergrond zoals in de venen houdt ook gevaren in. Het vuur kan zonder dat jij het merkt zich ondergronds uitbreiden en dagenlang blijven branden om plots de kop op te steken en een hele streek in een vuurzee te herscheppen. Kies een andere plaats om je vuurtje te stoken. De volgende plaatsen lijken ons geschikt als stookplaatsen: een droge bedding van een beek, een beschutte plek tussen rotsen, een kale zandplaat tussen begroeid landschap in, of een strandje. Een vuurtje op een zandige of aarden bodem lijkt het veiligst.
• Eenmaal de stookplaats gekozen kan je aan de slag om deze plek klaar te maken voor het houtvuur. Is de ondergrond droog verwijder dan de afgevallen bladeren, dorre takjes, dennenappels, droog gras enzovoort … Voor heidegrond raden we je aan, de zoden af te steken zodat je kan stoken op de onderliggende brandvrije zandplaat. Is de ondergrond nat of modderig dan kan je met keien een grondlaag maken die het vuur scheidt van de natte bodem.
• Gebruik in een vuur nooit keien die je uit de beek of rivier hebt gehaald. Deze keien zijn mogelijk doordrenkt met water. Door de hitte van het vuur kunnen deze keien uit elkaar spatten en veranderen in gevaarlijke projectielen.

Het vuur aanmaken
Hiervoor heb je een warmtebron (bv lucifers) en aanmaakmateriaal nodig. Als aanmaakmateriaal kan je alles gebruiken wat droog is en gemakkelijk ontbrandt. Dennennaalden, harsballetjes, droog gras, hooi, droge bladeren, kleine veertjes, een oud vogelnest, pluizen van distels, … Natte voorwerpen zijn waardeloos als aanmaakmateriaal!
Wil je bij slecht weer ook een vuurtje kunnen stoken, verzamel dan vooraf een voorraad aanmaakmateriaal. Je kan ook zelf aanmaakmaterialen maken: De zogenaamde vuurmakers of tondels.

Tondels kan je op verschillende manieren maken:
Schroeien van stukjes textiel
Neem een stukje textiel (geen kunstvezels maar bijvoorbeeld katoen), stop dit in een metalen doosje. Sluit dit doosje af en zet het op een vuur. Na een vijftal minuten is het textiel verschroeid. Verpak deze tondel waterdicht en neem ze mee op tocht. Bij de geringste vonk zal dit stukje verschroeid textiel ontbranden.

Toiletpapier
Neem een stukje toiletpapier van ongeveer 1 m lang en vouw dit tot een pakje van 4 bij 4 cm. Wikkel er ruim katoendraad omheen. Knoop het einde vast en zorg voor een restje als lont. Dompel het geheel in vloeibaar kaarsvet, paraffine of entwas (kaarsvet of paraffine kan je vloeibaar maken door ze in een pot te steken en deze pot ‘au bain marie’ in een grotere ketel te verwarmen). Laat het geheel afkoelen en je tondel is klaar. Onder alle omstandigheden brandt deze tondel een 10-tal minuten.

Eierdozen
Vul elke holte van de eierdoos met brandbare materialen zoals hierboven aangehaald. Overgiet het geheel met kaarsvet. Wanneer je een tondel nodig hebt breek je telkens een deel van de eierdoos af.

Krantenpapier
Plooi een krantenvel op tot een strook van 3 cm breed. Doop deze reep in kaarsvet en laat hem drogen. Wanneer je een tondel nodig hebt scheur je telkens een deel van deze strook.
Op je brandend aanmaakmateriaal kan je niet koken. Je vuur moet nog groeien. Om de grotere takken te laten ontvlammen bouw je als tussenstap boven je aanmaakmateriaal of tondel een teepeevuurtje. Dit vuurtje bekom je door dunne takjes schuin tegen elkaar in de vorm van een Indiaanse wigwam boven je tondel of ander aanmaakmateriaal te leggen. De opening van je wigwam richt je naar de windzijde zodat de wind nog extra zuurstof toelevert. Eenmaal je teepeevuurtje ontstoken is kan je steeds grotere takken op je vuur leggen.

Het vuur onderhouden
Als het vuur aan is moet je het onderhouden. Anders dooft je vuur. De hoeveelheid hout die je nodig hebt hangt af van de doelstelling van je vuur. Voor een kookvuur heb je weinig hout nodig. Wanneer je echter je klederen wil drogen is heel wat meer hout nodig. Leg echter nooit een groot vuur aan. Een klein vuur volstaat zowel om je klederen te drogen als om te koken. Het aanleggen van een groot vuur houdt te veel risico’s in voor een bos- of heidebrand.
Om je vuur te onderhouden kan je sprokkelhout verzamelen dat in de buurt op de grond te vinden is. Dode takken op de grond kunnen vochtig zijn. De onderste dode takken van bomen werden door de wind gedroogd en branden daarom beter. Het nadeel van droog dood hout is dat het snel opbrandt. Voorzie dus een zekere hoeveelheid. Laat je vuur nooit alleen. Het risico is te groot dat het vuur zich ongecontroleerd uitbreidt. Zorg daarom dat voldoende brandhout klaarligt voordat je het aanmaakmateriaal ontsteekt.
Sommige houtsoorten branden beter dan andere. Zo brandt hout van naaldbomen goed, zelfs wanneer het wat vochtig is. Het nadeel van naaldhout is dat het snel opbrandt. Het hout van een eik of een beuk brandt daarentegen veel langer en is daarom beter geschikt als brandstof voor een vuur waarrond je je klederen wil drogen. Dit hout kan wel hevig vonken waardoor het een gevaar voor de omgeving kan zijn. Andere houtsoorten die goed branden en veel warmte afgeven zijn hout van een berk, esdoorn, haagbeuk, hulst, haagdoorn en ahorn. Esdoorn kan in het vuur exploderen. Minder geschikt voor het koken of het drogen van de klederen zijn het hout van een kastanjelaar, linde, vliet, wilg, populier en iep. Deze boomsoorten branden wel maar geven niet zo veel warmte af. Je kan dit hout wel gebruiken als je een kampvuur voor de gezelligheid ontsteekt.
Giet nooit benzine op een brandend vuur. Voordat je het weet en voordat je kunt reageren slaat de vlam in de benzinetank en deze ontploft. Met gegarandeerd brandwonden als resultaat. Een ander gevaar is dat je vuur door de benzine zo sterk oplaait dat je de controle over je vuur verliest met alle gevolgen van dien.

Vuursoorten
Elk vuur begint met een teepeevuurtje of piramide vuur. Afhankelijk van de functie van je vuur bouw je het teepeevuurtje op een andere manier uit.

Piramide vuur. De basis voor elk vuur. Je bouwt de pyramide door van binnen naar buiten hout tegen elkaar te zetten, dat dikker wordt naar gelang je verder van de kern afkomt. Laat aan de windkant de zogenaamde stookgang open, waardoor het vuur kan worden aangestoken.

Commandovuur. In een steile wand wordt vlak onder de rand een gat gegraven, waarin het vuur wordt gestookt. Loodrecht hierop maak je een gat, waardoor de vlammen omhoog komen en waarop je een pan kunt zetten. Het vuur kan alleen in redelijk stevige grond worden gegraven. Let op dat de schuingegraven ingang naar de wind staat. De vlammen komen dan omhoog. Je stookt het vuur door hout toe te voegen door de horizontale of schuine ingang.

Dakotavuur. Dit vuur is een variant op het commandovuur. Je graaft als het ware een tunnel in de grond, waarin het vuur wordt gestookt. Ook dit vuur kan alleen in stevige grond worden aangelegd. Bij dit vuur ontstaat weinig warmteverlies.

Houthakkersvuur. Het houthakkersvuur is een simpel kookvuur. Je legt twee moeilijk brandbare stammen of rijen stenen naast elkaar, waartussen zo een geul ontstaat. Aan de windkant is die geul het breedst en loopt dan langzaam naar elkaar toe. Daarboven wordt met enkele V-stokken een constructie gemaakt waar je een pan aan kunt ophangen.

Jagersvuur. Het jagersvuur is eigenlijk het basisprncipe van het hiervoor beschreven houthakkersvuur. Hier worden de pannen echter onmiddellijk op de twee moeilijk brandbare stammen geplaatst. Je kunt eventueel kookstaven of een kookplaat gebruiken om de pannen op te zetten.

Kraanvuur. Het kraanvuur ontstaan door met een lange tak een pan boven een teepeh (= piramide) -vuur te hangen.


Pagodevuur Het pagodevuur wordt veel toegepast wanneer een groot vuur moet worden gemaakt, bijvoorbeeld een kampvuur. Rond een teepeh-vuur worden stammen van dik naar dun opgestapeld.

Reflectorvuur. De reflector wordt gemaakt van stevige, moeilijke brandbare stammen. De vlammen behoren door de wind tegen de reflector te worden geblazen. Je kunt aluminumfolie tegen de reflector doen, waardoor het reflecterend effect nog wordt vergroot. Je kunt dit vuur maken als er iets geroosterd moet worden, maar ook als het erg koud is, want dan maak je zo'n vuur voor de opening van de tent.

Stervuur. Dit is een vuur dat lang kan doorbranden zonder dat je het bos in hoeft om nieuw hout te halen. Je schuift namelijk gewoon de dikke balken (bijvoorbeeld eik en beuk), die met hun uiteinden in het vuur zijn gelegd, iets meer naar het midden.

Tafel vuur. Een tafelvuur is een gesjorde constructie waarop kan gekookt worden. Het open vuur bevindt zich op een meter hoogte, boven een dikke laag graszoden of aarde die op een palenbed liggen. Op de aarde kan een metalen rooster met draagconstructie gezet worden, zodat kookpotten en braadpannen op een 10 cm boven de vlammen stabiel en horizontaal kunnen gezet worden.

Kribvuur. Het kribvuur is eigenlijk hetzelfde als het tafelvuur, alleen heeft de tafel de vorm van een krib

Kriskrasvuur. Ook dit vuur begin je met een teepeh. Daaromheen bouw je weer een pagode, die je helemaal opvult met dunner hout. Als het vuur brandt moet je zorgen dat je doorgebrande houtjes en balkjes op tijd vervangt. Dan kan het vuur heel lang in de originele vorm blijven branden en zal het niet instorten. Je houdt van dit vuur een enorme berg as over. Een kriskrasvuur is minder geschikt voor een kampvuur, omdat je constant bezig bent met stoken, wat er hinderlijk kan zijn bij een kampvuur programma.

Kuilvuur. Dit bijzonder voor koken geschikt vuur, straalt de warmte naar boven uit. Men graaft een rond gat en plaatst de stammetjes dicht naast elkaar tegen de wind. Op de bodem van de kuil ontsteekt men een fel vuur. Het vuur brandt de stammetjes langzaam op.

Een grilvuur
Wanneer je iets wil roosteren kan je een grillvuur aanleggen. Leg een vuur aan in een langwerpige greppel, bijvoorbeeld in een droge beekbedding. Aan het uiteinde van het vuur sla je twee vorkstokken in de bodem. Je prikt je voedsel op een spies en laat deze spies rusten op de twee vorkstokken. Draai regelmatig de spies om je voedsel gelijkmatig te roosteren.

Koken op houtvuur
Om iets te koken in een kookpot kies je best een kuil- of een Dakota-vuur. Als je kookpotten met hengsels bezit kan je een zwerftochtvuur aanleggen. Een grillvuur is geschikt om iets te roosteren.
Welk type - vuur je ook aanlegt wacht met koken tot er zich een roodgloeiende laag houtskool heeft gevormd. Roodgloeiende houtskool ontwikkelt ook een beter warmterendement. Bovendien zal je voedsel niet smoren in de rook van de oplaaiende vlammen.
Zorg bij het koken op vuur voor goede zwaardere kwaliteit pannen. Met de lichtgewicht kampeer pannetjes kun je ook wel op houdvuur koken maar na een paar keer worden ze onbetrouwbaar

Veiligheid
Wanneer je een vuurtje maakt neem je zekere risico’s. Een vuur in de natuur maken houdt immers een aantal gevaren in. De voornaamste zijn een uitslaande brand, brandwonden en rookvergiftiging. Hieronder sommen we enkele aandachtspunten op om deze gevaren zoveel mogelijk te beperken.

Vermijd uitslaande brand
• Ontsteek nooit een vuur in de buurt van snel ontvlambaar materiaal.
• Ontsteek geen vuur wanneer er een krachtige wind waait of wanneer er een onweer dreigt of effectief wordt.
• Laat nooit ofte nimmer een brandend houtvuur onbewaakt achter. Ook geen uitdovend vuurtje.
• Houd steeds water en zand bij de hand om te kunnen blussen indien nodig.
• Verwittig zo snel mogelijk de hulpdiensten wanneer je je vuur niet meer onder controle hebt.
• Wijs iemand aan als vuurmeester hij moet het vuur nauwlettend in de gaten houden. Deze zit NIET in de rook (voorkomt tranen)

Vermijd brandwonden
• Blijf op voldoende afstand van het vuur.
• Gebruik een stok om iets uit het vuur te halen.
• Laat het voedsel minstens 5 minuten afkoelen vooraleer je het uit de aluminiumfolie haalt.

Vermijd rook vergiftiging
• ga niet ‘wind – mee’ zitten.
• Indien je toch in de rook zit houd je dan zo laag mogelijk. De warmere lucht van de rook stijgt immers.
• Water is de belangrijkste vijand van een vuur. Doof daarom elk vuur met een grote hoeveelheid water. Doof enkel je vuur met zand wanneer je echt geen water voorhanden hebt. Na het doven plant je de eventueel uitgestoken graszoden opnieuw op hun plaats en je overgiet deze ook met water.
• Tevens begraaf je de natte houtskool zodat alle sporen van je vuur worden uitgewist.

tenten

Workshop tenten

Waarop letten bij de aanschaf van een tent.
• Koop een tent op maat, niet te klein maar beslist ook niet te groot. Het gevaar bestaat anders dat je een plekje vol met tent bouwt;
• Een luifel heeft het voordeel dat de tent niet direct dichtgeritst hoeft te worden als het gaat regenen;
• Een kuipgrondzeil in de gehele tent heeft voor en nadelen.
- Voordeel:
o Bij een stortbui en enige centimeters water op de camping blijft het ook in de voortent droog;
o Minder last van ongedierte in de voortent;
o Het tocht niet onder de buitentent door de voortent in.
- Nadeel:
o Als het gras buiten de tent nat is en je loopt met natte voeten naar binnen of de regenkleding drupt dan wordt het ook in de tent nat. Gebruik je in de voortent een rubberachtig tentkleed dan zakt dit vocht de grond in;
o Zand en stof op de vloer heb je minder last van.
o Een kuipgrondzeil in de binnentent is een must.
• Probeer een tent te kopen waarvan de buitentent eerst kan worden opgezet. Ben je genoodzaakt de tent met regen op te zetten dan blijft de binnentent droog;
• Katoen heeft als voordeel dat het goed ademt en langer meegaat. Het nadeel is dat de tent zwaarder en duurder is. Of katoen ademt is in de winkel te controleren door te proberen er door heen te blazen;
• Katoen/Polyester is iets lichter in gewicht en toch sterk, het wordt veel gebruikt voor de grotere boogstoktenten zoals gezinskoepels en -tunnels. maar ook voor bungalowtenten, voortenten en bij vouwwagens. De kwaliteit hangt af van het weefsel. Grof geweven katoen/polyester van goedkope tenten laat wat treksterkte betreft, te wensen over. Het doek ademt beter dan polyester of nylon. Ook hier kun je de blaastest doen om te controleren of het tentdoek ademt;
• Polyester of nylon is lichter, goedkoper maar ademt niet of nauwelijks:
• Polyester is zwaarder en beter bestand tegen zonlicht. Nylon is slecht bestand tegen zonlicht en rekt als het nat wordt. Hierdoor kan de binnentent tegen de buitentent gaan hangen waardoor het vocht in de binnentent komt. heel vervelend;
• Een katoenen tent is gevoelig voor schimmels. Berg je hem droog op dan gaat de tent echter zeker 10 jaar mee. Ga je verkassen dan mag hij gerust een dagje nat in de tentzak zitten.
• Op nylon en polyester tenten worden diverse coatings toegepast, o.a.: acryl, aluminium en PU. De waterdichtheid van het materiaal na de coating wordt weergegeven in mm. waterkolom. Vanaf 1500 mm. is het materiaal echt waterdicht. Voor een grondzeil liggen de waardes rond de 5.000 mm.

De reis
• Probeer het reizen van huis naar de eindbestemming en weer terug een onderdeel van de vakantie te laten zijn;
• Maak er geen wedstrijd van om zo vlug mogelijk op de plaats van bestemming aan te komen;
• Sta op de normale tijd op en vertrek na de spits;
• Neem de tijd voor het reizen, stop regelmatig en drink bij voorkeur koffie in de buitenlucht;
• Stop op tijd met de rit (een uur of drie), dit heeft de volgende voordelen:
- Het is nog rustig op de camping en je hebt nog overal plaats;
- Als de tent staat (bij één overnachting bij voorkeur een klein tentje gebruiken) heb je nog tijd zat om de omgeving te verkennen of rustig voor de tent te gaan zitten lezen. Zo maak je van de reis een echte vakantiedag;
- Blijf een extra nachtje als de camping, het weer of de omgeving je hiertoe uitnodigt, de eindbestemming blijft echt wel liggen;
• Wil je onderweg niet altijd in een restaurant eten neem dan voor de maaltijden onderweg een aantal voorverpakte houdbare eenpansmaaltijden mee.


De tent opzetten
• Heb je een tent die in de opening veel wind vangt zet hem dan met de achterkant naar het westen. Hier komt de meeste wind vandaan;
• Probeer een plekje te vinden met ochtend- en avondzon en met overdag schaduw;
• Neem verschillende soorten haringen mee voor de verschillende ondergronden. Vaak voldoen rotspennen (ook op grasland) neem voor losse grond een aantal platte stalen of plastic haringen mee die meer grip geven. Vooral de hoeken en de stormlijnen kun je hiermee vastzetten. Ga je in de duinen kamperen dan zijn houten haringen een must;
• Gebruik een klauwhamer. Met de klauw kun je de haringen weer uit de grond trekken;
• Gebruik geen zwarte of donkere scheerlijnen. Vooral 's nachts kun je hierover struikelen;
• Maak de plek voor het opzetten schoon. Vooral takjes, steentjes en dennenappels kunnen gemakkelijk het grondzijl beschadigen;
• Gebruik tentplastic onder de binnentent. Dit verlengt de levensduur van de tent en houdt het grondzeil schoon;
• Probeer het opzetten van de tent altijd voor het eerste gebruik uit op een rustige plek. Zorg ervoor dat familie en vrienden niet weten van deze actie om het commentaar en de gevraagde maar vooral de vele ongevraagde adviezen te voorkomen. Neem verschillende kleuren tape mee om zonodig de tentstokken te kunnen merken;
• Een nieuwe katoenen tent lekt enigszins bij de eerst regenbui. Ook slaat hij in het begin van een harde bui door. Dit gaat vanzelf over;
• Neem een waterdichte zak mee. Hierin kun je een nog natte buitentent in vervoeren en hou je de rest van de bagage droog;

Slapen in de tent
• In een tent kun je het beste gebruik maken van luchtbedden of matjes;
• Matjes zijn licht van gewicht maar vooral de dikkere nemen veel plaats in, deze liggen echter wel beter;
• Lichtgewichtkampeerders zijn het beste uit met dunne zelfinflating matjes. Ze zijn er in diverse kwaliteiten. Vaak geld, hoe duurder hoe beter het isolerende vermogen en hoe kleiner ze opgerold kunnen worden;
• Luchtbedden, vooral de matrasmodellen, liggen uitstekend maar geven wel koud op, Vooral in het voorjaar en op grotere hoogte kan dit een probleem zijn. Een goedkope oplossing is om tussen het luchtbed en de slaapzak een isolatiematje te gebruiken. Voor zo'n ± €10,- zijn deze te koop. Overdag kun je ze gebruiken om droog op het natte gras te zitten;
• Gebruik je slaapzakken, koop er dan twee die je aan elkaar kunt ritsen (even in de winkel uitproberen, niet alle ritsen zijn gelijk), met z'n tweeën in de slaapzak ligt wel zo lekker;
• Heb je geen slaapzakken, en wil je vooral in het begin van je kampeeravonturen niet teveel geld uitgeven, gebruik dan het beddengoed dat je in huis hebt;
- Leg op de luchtbedden/matjes een deken;
- Trek hier overheen een hoeslaken;
- Gebruik je dekbed van thuis met een dekbedovertrek.
• Als je genoeg ruimte hebt neem dan een gewoon kussen mee.

Vlekken uit het tentdoek verwijderen
• Harsvlekken. Afschrapen en daarna met alcohol of terpentine de hars verwijderen. Het katoen hierna weer waterdicht maken met een impregneermiddel;
• Teer. Probeer het eens met boter (werkt ook als je teer op je huid hebt). Het katoen hierna weer waterdicht maken met een impregneermiddel;
• Vetvlekken. Zoveel mogelijk deppen met b.v. wc-papier. De rest met terpentine verwijderen. Nabehandelen met zeep (alkalivrij). Het katoen hierna weer waterdicht maken met een impregneermiddel;
• Vogelpoep. Schraap of veeg de verse vogelpoep zo snel mogelijk van het tentdoek. Verwijder de rest met veel lauw water. Overblijfselen verdwijnen na verloop van tijd vanzelf;
• Roestvlekken. Niets aan doen, het wordt meestal alleen maar erger. Eventueel proberen met citroensap. Hierna met vochtige doeken en een niet te warm strijkijzer de roestkleur proberen te verwijderen;
• Schimmels en het Weer. Hier is vrijwel niets aan te doen. Als je het vroeg ontdekt kun je de tent spoelen met water met een scheut azijn. Hierna de tent goed naspoelen met schoon water, op laten drogen en vervolgens impregneren;
• Zure regen en Stof. Als de tent staat de tent regelmatig schoon maken met een zachte borstel (harde borstels vegen het vuil in het weefsel). Na de vakantie de tent op een winderige, zonnige dag op zetten en met de tuinslang goed schoon spuiten. Goed laten drogen en losjes opbergen.


Soorten tenten
Je hebt tenten in alle soorten maten. Daarom zijn er ook op veel verschillende manieren indelingen te maken van tenten. Bijvoorbeeld op basis van de gebruikte stof (het tentdoek), het aantal stokken, de manier van opzetten of de prijs. In dit overzicht heb ik ervoor gekozen een gemengd overzicht te geven: afhankelijk van het aantal stokken en de manier van opzetten.
Daardoor krijg je de volgende indeling:
Eenstoks-tent
Tweestoks-tent
Koepeltent
Tunneltent
Bivakzak
Overige tenten


De eenstoks-tent
Dit is eigenlijk de oudste en meest simpele tent. Het is de tent die je vroeger gebruikte bij het indiaantje-spelen en die elk kind zal tekenen als je om een tent vraagt. Dat maakt deze tent echter niet tot een ouderwetse of slechte tent; integendeel: deze tenten hebben vaak verhoudingsgewijs het meeste vloeroppervlak en zijn bijzonder stevig te verankeren in geval van storm. Eenstoks-tenten zijn ook gemakkelijk uit te breiden met de bekende voorluifel. Onder deze luifel kun je je rugzak kwijt, maar ook schuilen met 'open deur' als het regent.


De tweestoks-tent
Iedereen herkent ook de tweestoks-tent, het is immers vaak de tent waarin je bivakkeerde tijdens je eerste verblijf op een camping. Het is de logische opvolger van de eenstoks-tent, maar dan met wat meer ruimte op de vloer. Ook voor deze soort tenten geldt dat je ze kunt uitbreiden met een luifel of een uitbouw. En uiteraard zijn er al vele variaties verzonnen op het oude concept van de tweestoks-tent.


De koepeltent
Een simpel en klein tentje dat zich gemakkelijk laat opzetten; dat is eigenlijk de beste omschrijving van de koepeltent. Vaak gaat het om twee stokken die elkaar midden op de tent kruisen en aan de tegenovergestelde hoek van het doek worden bevestigd. Dat zorgt er dan ook voor dat deze tenten vaak niet hoeven te worden aangespannen met scheerlijnen of haringen. En dat laatste is weer gemakkelijk als een tent snel moet staan of de ondergrond niet meewerkt bij het aanbrengen van haringen (denk aan bevroren- of steenachtige- ondergronden). Doordat de twee stokken elkaar in het midden van de tent kruisen, kan de koepeltent vaak ook een redelijke hoeveelheid sneeuw dragen, dat maakt hem weer zeer geschikt voor winterkamperen.


De tunneltent
Net als bij de eenstoks- en tweestoks-tenten is ook bij de koepeltent een uitbreiding verzonnen: de tunneltent. Door het aanbrengen van 2 of meer stokken van de ene naar de andere kant van het tentdoek, wordt dit doek strakgespannen en kan de tent snel worden opgezet. Bij de tunneltent is het echter wel noodzakelijk om de boel aan te spannen met scheerlijnen en haringen, omdat de tent anders in elkaar zou vallen. Het grote voordeel van tunneltenten is dat ze ook makkelijk zijn uit te bouwen. Dit hoeft slechts een fractie extra te wegen, maar zorgt wel voor een extra groot vloeroppervlak.


De bivakzak
De bivakzak is eigenlijk geen echte tent. Het is een soort noodtent, hoewel sommige hikers ze ook als gewone tent gebruiken. De bivakzak is een lange zak, vaak omhoog gehouden door een of twee boogstokjes. Je kunt er zelf makkelijk in slapen en soms zelfs je rugzak plaatsen. Een goede bivakzak is waterdicht, maar wel ademend.


De overige tenten
Dan zijn er nog gemengde vormen van tenten. Sommige worden hybride tenten genoemd, andere multi-purpose. Maar vaak komt het op het zelfde neer: het is een mengvorm van de bovengenoemde tenten. Vaak gaat het dan om een perfecte balans tussen bijvoorbeeld gewicht en vloeroppervlak of tussen stevigheid en gewicht.

route technieken

Hoe kom je van A naar B

Bij veel groepen is een speurtocht of bij een wat oudere speltak een echte hike, het hoogtepunt van een kamp of scoutingseizoen. De lengte en de plaats van zo'n tocht varieert nog wel eens, maar wat bijna al deze tochten met elkaar gemeen hebben is dat de route op een speciale manier is aangegeven of dat er onderweg opdrachten moet worden volbracht. Hieronder zullen eerst verschillende routetechnieken aan bod komen.
Goed, laten we beginnen. Voor mensen die nog nooit met een hike te maken hebben gehad, je moet het je ongeveer zo voorstellen (bij onze groep in ieder geval, het zou bij andere groepen anders kunnen gaan!). Elke patrouille gaat alleen op pad met een routebeschrijving. In die routebeschrijving staat niet zonder meer gegeven hoe ze moeten lopen. Elke kruising of stukken van de route is weergegeven in een soort puzzeltje. Ze gaan dan lopen en hopen dan (met al het fout lopen inbegrepen) op tijd op hun bestemming te zijn. Er zijn vele soorten routebeschrijvingen en we zullen er hier een aantal veelgebruikte methodes beschrijven.

Tekst
Je kunt natuurlijk gewoon in een tekst uitleg krijgen waarin staat hoe je moet lopen. Er wordt dan beschreven hoe de omgeving waar je loopt eruit ziet en waar je links, rechts, en rechtdoor moet gaan. Dit kan wat moeilijker worden gemaakt door valkuilen in zo'n tekst te verbergen. Als je bijvoorbeel in de route leest 'ga linksaf bij de drie beuken' dan is het erg waarschijnlijk dat je bij drie beukebomen linksaf moet gaan. Staat er 'ga linksaf bij De drie beuken.' dan moet je toch nog even goed nadenken. Als er langs de weg bijvoorbeeld een restaurant of bejaardenhuis o.i.d. staat dat 'De drie beuken' heet, dan moet je waarschijnlijk bij dat restaurant naar links in plaats van bij een groepje bomen. Dat komt natuurlijk omdat De drie beuken met een hoofdletter is geschreven en dus blijkbaar een eigennaam is.

Zoeken
Ook heel bekend zijn speurtochten waarbij je moet zoeken naar voorwerpen. Soms moet je zoeken naar draadjes wol, een andere keer naar bordjes of briefjes (al dan niet met opdrachten). Wat ook erg leuk is, is om 's nachts te moeten zoeken naar reflecterende plaatjes of naar waxinelichtjes in potjes. Let bij de kaarsjes wel op dat er absoluut niets fout kan gaan i.v.m. een (bos) brand. Doe dit dus alleen als de omgeving langs de route daarvoor geschikt is. Voor al deze routes geldt dat je na afloop van de speurtocht natuurlijk de rommel opruimt (of de laatste ploeg neemt alles mee).

Voor mijn Esta groep gebruik ik ook wel eens de volgende technieken:
Lintjes: heel simpel lintjes in de bomen hangen langs de route. In het donker kan dit ook heel goed met aluminiumfolie (dan afspreken dat al het folie rechts (of links hangt) en zaklampen mee nemen.
Of met waxine lichtjes in glazen potten met daaroverheen een oranje wegwerkers pilon (is van zeer ver te zien).
In het donker is zaagsel ook heel erg goed te zien en zeer geschikt om een spoor mee uit te zetten.
Glow in the dark dingen zijn ook erg leuk (wij hadden afgelopen zomerkamp halverwege de alu-folie tocht skeletten in de bomen opgehangen; erg spannende tocht incl. geluidseffecten en natuurlijk staf in wittelakens!)

Kruispuntroute
Bij de kruispuntroute zijn alle apart kruispunten weergegeven in de vorm van een tekeningetje van het kruispunt van boven gezien. In het kruispunt is een pijl getekend. De pijl begint altijd aan de onderkant van de tekening. Deze onderkant van de tekening is de weg/richting waar de hikers vandaan komen. Het verloop van de pijl geeft aan hoe er over deze kruising moet worden gelopen. Op het plaatje staat een voorbeeld. Je komt van de plaats waar het bolletje staat en je moet, zoals de pijl laat zien rechtsaf.

Bolletje - Pijltje
Bolletje-pijltje lijkt op kruispuntroute alleen is er hier om de pijl geen kruipunt getekend. Je ziet dus alleen het bolletje waar je vandaan komt en hoe je moet lopen. Op het voorbeeld moet je dus naar rechts in dezelfde hoek als op de tekening. Het kan dus best zijn dat het hier niet gaat om twee wegen die elkaar kruizen, maar om een zevensprong. Je moet dus in ieder geval in een hoek van 90 graden naar rechts.
Je begrijpt dat zo'n plaatje als rechts te zien is in de praktijk op veel kruisingen past. Je zal dus met bolletje-pijltje als je eenmaal fout bent gelopen vaak nog een tijdje doorlopen voordat er zich een kruispunt voordoet waarbij de tekeningen niet meer kloppen. Wat dat betreft is bolletje-pijltje wat riskanter dan een kruispuntroute, maar bolletje-pijltje is natuurlijk wel een iets grotere uitdaging.

Kruispunt - noordpijlroute
Bij deze routeaanduiding wordt in het plaatje van het kruispunt niet aangegeven waar je vandaan komt. In elke tekeni ng staat een pijltje op de weg waar je in moet gaan. Naast de tekening staat een noordpijl. Met een kompas leg je de tekening naar het noorden en de pijl wijst aan welke weg je in moet.

Kruispunt -pijltjesroute
Dit is een variant op de kruispuntroute. Nu is niet het hele kruispunt om de pijl heen getekend, maar zijn de zijwegen deel van de pijl. Ook hier begint de weg waar je vandaan komt met een bolletje en is de weg waar je in moet aangegeven met een pijlpunt.

Aangezichts-kruispuntroute
De aangezichts-kruispuntroute is bijna hetzelfde als de kruispuntroute, alleen hier is het kruispunt voorzien van kaarttekens. Zo kun je het bijvoorbeeld zien als er een ANWB-paddestoel of een andere wegwijzer staat.


Bolletjesroute
Bij deze routetechniek wordt van elk kruispunt aangegeven in welke windrichting de weg ligt die moet worden ingegaan. Voor de vier hoofdwindstreken (noord, zuid, oost, west) zijn er vier standaard tekens. Door deze tekens te combineren kun je bijvoorbeeld ook een richting als zuid-zuidwest uitbeelden.

Stripkaart
Een stripkaart is een een verticale lijn met links en rechts horizontale of schuine dwarsstrepen. De verticale lijn is de route die je moet lopen. De dwarsstrepen zijn de wegen waar je niet in moet gaan. Je begint je route beneden aan de verticale lijn. Je gaat omhoog langs die lijn in de richting van het doel, helemaal bovenaan de lijn. Elke keer dat er een streepje aan de rechterkant van de lijn staat laat je een weg aan je rechterkant liggen. Die weg die je laat liggen ligt dus rechts van de lijn tussen de weg waar je vandaan komt en die waar je in gaat. Ditzelfde geldt natuurlijk omgekeerd voor een streepje aan de linkerkant.

Knopentocht
Elke ploeg krijgt een touwtje mee met daarin een rij knopen. Een bepaalde kant van het touw is gemarkeerd als het begin van de route. Elke soort knoop staat voor een bepaalde richting. Zo is er dus een knoop voor rechts, links en een voor rechtdoor. Nadeel van deze route is wel dat het alleen kan op 'eenvoudige' kruispunten. Je kan namelijk niet een zevensprong aangeven met een enkele knoop! Een variant op de knopentocht is een kralenroute. In plaats van een knoop staat een bepaalde kleur kraal voor een richting.

Oleaat
Op een doorzichtig stuk papier is een (kronkelige) lijn getekend. Het ene uiteinde van de lijn is het begin van de route. Vaak weet je waar dat beginpunt is, bijvoorbeeld omdat je daar begint met je tocht. Je legt het begin van de lijn op een stafkaart gelijk met het punt waar je je bevind. Je moet het doorzichtige papiertje (het oleaat) dan zo draaien dat de lijn samenvalt met de wegen en paden op de kaart. De lijn geeft dan precies aan hoe je moet lopen/fietsen.
Om het moeilijker te maken kun je het oleaat ook verkleinen of vergroten!

Fotoroute
Bij een fotoroute krijg je een stapeltje foto's of kopietjes mee. Er zijn verschillende manieren om met foto's de route aan te geven. Je kunt van elk kruispunt een foto krijgen van de weg waar je naartoe moet gaan, maar het kan ook omgekeerd: dat je een foto krijgt van de weg waar je uitkomt, genomen vanaf de weg waar je heen moet. Bij een iets moeilijkere versie krijg je foto's van kenmerkende voorwerpen langs de route. Mogelijke voorwerpen zijn o.a.: een speciale boom, een huis, een plant, een paaltje, enz.

Ogenroute
Bij de ogenroute zeggen de ogen in getekende gezichtjes welke kant je op moet. Is in het gezichtje het linkeroog ingekleurd dan moet je linksaf en als het rechteroog is ingekleurd rechtsaf. Beide ogen gekleurd betekend rechtdoor.

Quizroute
Het kruispunt is uitgetekend en elke weg heeft een eigen letter gekregen. Als er drie mogelijke wegen zijn dan zijn de letters bijvoorbeeld A,B en C. Bij dat kruispunt staat een quizvraag. Op die vraag zijn drie multiple-choice antwoorden gegeven, nl de antwoorden A,B en C. Afhankelijk van welk antwoord het goede is ga je een weg in.

Natuurspoor
Bij een natuurspoor let je op ongewone dingen in de natuur om je heen. Zie je bij een kruispunt iets ongewoons op een van de wegen, dan weet je dat je daarheen moet. Enkele voor beelden zijn: sparappels onder een beukeboom, eikels onder een spoor, een knoop in een graspol of brandnetel (die laatste kun je maar beter laten zitten). Voor de duidelijkheid spreek je af dat deze 'tekens' aan de linkerkant van de weg liggen en steeds eentje bij het begin van de weg en eentje verderop. Zo verklein je de kans op fout lopen. Kruizen betekenen dat je die weg niet in moet gaan. Twee stenen op elkaar gestapeld, met een derde ernaast, geeft aan dat je de richting in moet gaan waar die derde steen heenwijst ten opzichte van de gestapelde stenen. Een cirkel stenen betekent: zoek vanaf hier je tent op. (Bedankt Joram van Kempen, Subanhara Liemersgroep Zevenaar voor de aanvullingen!)

Geurspoor
Dit spoor maak je door bijvoorbeeld toiletverfrisser tegen paaltjes en muren te spuiten, of iets milieuvriendelijkers dat lang blijft ruiken, zoals specerijen.

Kompaskoers
Dit spreekt eigenlijk voor zichzelf. Je krijgt een aantal kompasrichtingen (in graden). Op elk kruispunt moet je met je kompas schieten om te kijken welke richting je op moet. Voor een uileg over het gebruik van een kompas kun je terecht in de kaart & kompas sectie van de scoutfiles op deze site.

Vectorroute met vaste noord pijl
Deze route is een lange lijn met allemaal uitstekende pijlen (zie voorbeeld). Aan een kant van de lijn is een dubbele pijl getekend die aangeeft waar het noorden is. Langs de lijn geven de pijlen aan in welke richting ten opzichte van het noorden moet worden gelopen/gefietst. Het eerste kruispunt is diegene die het dichtst bij de noordpijl is getekend, de rest ligt opvolgorde langs de lijn. De tekening van deze route laat dit alles wat duidelijker zien.
Is uitgewerkt bijvoorbeeld :
Vectorroute met draaiende noordpijl
Bij deze route wordt per kruipunt een noordpijl en een routepijl gegeven. De routepijl geeft aan hoe de te lopen weg staat ten opzicht van het noorden.

Helicopterroute
De helicopterroute is een variant op de vectorroute. Het grote verschil schuilt in het feit dat de vectoroute is getekend langs een rechte lijn, terwijl deze route draait rondom een vcast punt. Vanuit dat ene punt wijzen allerlei pijlen in de rondte. De pijl met een dubbele poot is de noordpijl. de andere pijlen staan elk voor een kruispunt langs de route. De richting van een pijl ten opzichte van de noordpijl geeft aan in welke kompasrichting je moet gaan op die kruising. Je begrijpt dat alle pijlen zijn genummerd aangezien de verschillende kruispunten kriskras door elkaar heen staan.

"Versierde" versie: Vaas met bloemen: laat het aantal blaadjes aan de steel de volgorde van de pijlen bepalen (1e richting wordt gegeven door de bloem met één blad aan de steel) en verwerk de noordpijl in de decoratie van de vaas.

pionieren

Workshop pionieren

Hout
Touw alleen blijft zo lastig staan, daarom gebruiken we hout om de sjorringen op de juiste afstand te houden. Het hout dat wij gebruiken is (Fijn-)Spar.
Het is aan te bevelen het hout in de winter te hakken, want dan zit er het minste sap in de stam. De stam wordt kaal gemaakt en moet dan een half jaar wateren,daarna schillen we de bast eraf en laten we de paal liefst liggend drogen onder een afdak met goede ventilatie (droogteklasse II, 15% vochtgehalte).
De optimale diameter kan afhankelijk van gebruik en lengte variëren van 10 tot 15 cm.

Touw
Hiervoor gebruik je het beste polypropyleen touw (p.p.) in plaats van het veelvuldig gebruikte manilla. P.P. is een meer homogeen materiaal dan manilla en een stuk goedkoper. Het heeft een grotere breeksterkte (8 mm/3-strengs : 955 kg), het is makkelijker verwerkbaar en snijdt niet aan de handen.
Veel mensen denken dat p.p.-touw te glad is en zodoende sjorringen snel verschuiven. Doorgaans is dit te wijten aan slecht knoopwerk. Bij onze groepen gebruiken we al jaren p.p. en ondertussen zouden we niet anders willen. We hebben nog nooit gezien dat het touw zou glijden, sterker nog, p.p. is ook gebruikt tijdens het wereldrecord torenbouwen. Het enige wat kan worden aangemerkt op p.p. is het feit dat men niet kan zien wanneer het gaat breken. Bij manilla zal men het touw 'zien' knappen, de strengen breken afzonderlijk. Hierbij moeten we wel vertellen dat als dat gebeurd, je natuurlijk toch al te laat bent, daarnaast breekt manilla ook sneller dat p.p.. Een aanrader dus voor scouting groepen, juist omdat het ook goedkoper is.

Het afwerken van een uiteinde van een touw
Een fijne lengte voor pio-touw is 7-meter. Elk touw heeft twee einden, ook wel tampen genoemd. Deze tampen hebben de neiging om uit te rafelen als je er niets tegen doet. Is het touw gemaakt van kunstvezels dan kun je het uiteinde afsmelten met een kaars of een heet mes.

Eind-splits
Een effectieve manier om een touw af te binden is de kruisknoop (ook wel hanepoot genoemd). Na de knoop steek je de losse delen nog een keer of 3 terug tussen de strengen door.

Oog-splits
Hierbij maak je eerst een lusje van gewenste grootte, waarna je de strengen weer een keer of 3 terug splitst in het touw.

Onderhoud
Touw heeft onderhoud nodig. Let er op dat tijdens het gebruik geen kink in het touw komt. Ga niet met een scherp voorwerp in een knoop peuteren, als deze niet direct los wil komen. De kans is dan erg groot dat je garens of strengen kapot maakt, waardoor het touw veel minder sterk en minder betrouwbaar wordt.

Na het gebruik zorg je ervoor dat het touw droog wordt opgeborgen. Nat touw kun je het beste in lussen ophangen, zodat het kan drogen. Er komt dan geen vuil in het touw zand in touw werkt als minidiamantjes, superscherp, en op den duur is dit het einde van het touw. Na het drogen berg je het touw, netjes opgeschoten, op. Het opschieten van een touw is het netjes oprollen van een touw. Dat opschieten kan op verschillende manieren.

De eerste methode Iaat zien hoe je touw oprolt en met een kneveltje ophangt.

Een betere methode, het touw kan dan niet loslaten, zie je in de volgende tekeningen.

De vorige methode kun je ook gebruiken zonder het touw dubbel te nemen.
Enkele knoop
De enkele knoop is de meest eenvoudige knoop die er is. Je kunt hem gebruiken om een verdikking te maken in het uiteinde van een touw. Een nadeel is dat de knoop zeer vast komt te zitten als er kracht op staat en niet of nauwelijks meer is los te krijgen.

Achtvormige knoop
De achtvormige knoop wordt gebruikt om een verdikking in het uiteinde van een touw te maken, zodat je er houvast aan hebt. Deze knoop is makkelijk los te maken en wordt veel aan boord van zeilboten gebruikt.

Timmersteek
De timmersteek wordt gebruikt om snel even een touw aan een paal vast te maken. Je kunt de paal dan makkelijk en snel verplaatsen. Je draait het uiteinde van het touw een aantal malen om zichzelf heen bij de gevormde lus. De lus schuif je om de paal heen.

Platte knoop
De platte knoop is bedoeld om twee einden van gelijke dikte met elkaar te verbinden. Als er veel kracht op de knoop komt te staan, is de knoop zeer moeilijk los te maken en bovendien onbetrouwbaar. In dat geval kun je beter de schootsteek of de hielingsteek gebruiken. Als er veel kracht op de knoop heeft gestaan, kun je de knoop proberen los te krijgen door de knoop te breken. Je probeert de lus open te trekken door de einden uit elkaar te trekken.

Schootsteek
De schootsteek komt uit de zeilvaart. Ze werd gebruikt om lijnen vast te maken aan een zeil, waar een oogje was gemaakt. De schootsteek is bedoeld om twee lijnen van ongelijke dikte aan elkaar vast te maken. ook als er veel kracht op de steek heeft gestaan, gaat deze vrij eenvoudig weer los. De dikste lijn vormt de lus. De dunnere lijn gaat dan door de lus heen. Hoewel de diktes van de touwen ongelijk zijn, moeten ze niet al te veel verschillen. Je moet dus niet een sisaltouwtje met een schootsteek aan een dikke kabel bevestigen. Zorg er voor dat de uiteinden van de beide lijnen aan dezelfde kant zitten. Komen de uiteinden tegenover eikaar te liggen, zoals bij de linkse schootsteek, dan is de steek minder veilig. De linkse schootsteek kan gemakkelijk losschieten. Hieronder zie je hoe je de linkse schootsteek legt, het laatste plaatje is de rechtse 'goede' schootsteek.

Slippende schootsteek
In de slippende schootsteek vind je een toepassing van de slipsteek, die wordt gebruikt om de enkele schootsteek zodanig af te werken, dat deze makkelijk kan worden losgemaakt.

Paalsteek
Met de paalsteek kun je een niet schuivende lus in een touw maken. Na gebruik is de paalsteek weer makkelijk los te maken, ook als er veel kracht op de steek heeft gestaan.

Mastworp
De mastworp wordt gebruikt om een touw aan een paal vast te maken. Je kunt een mastworp op verschillende manieren maken. De eerste manier zie je hieronder.

Een andere manier is het 'oprapen' van een mastworp. Je maakt twee lussen in het touw en die lussen schuif je over de paal heen. Hoe dat in zijn werk gaat, zie je op de volgende tekeningen.

Mastworp met voorslag
Een mastworp die om een paal wordt gelegd, heeft vaak de neiging om weer los te gaan zitten. Een versie die beter blijft zitten is de mastworp met voorslag. De mastworp met voorslag wordt ook wel de magnussteek genoemd. Het verschil met de mastworp zit in het begin. Er wordt bij de pijl twee keer om de paal heen gedraaid in plaats van een keer bij de mastworp. Met behulp van deze worp kun je een touw stevig aan een paal bevestigen zonder dat de worp gaat verschuiven, als er kracht op wordt uitgeoefend.

Constrictorknoop
De constrictorknoop Lijkt op de mastworp, maar blijft veel beter vast zitten. Bij dun touw is deze knoop vrijwel niet meer los te krijgen. In plaats van bij a onder zichzelf door te gaan, zoals bij de mastworp, gaat het touw bij b onder zichzelf door.

2 zoete lieverdjes
Speciaal voor stugge touwen, maar eenmaal verbonden worden ze onafscheidelijk.

Prusik knoop
Een knoop voor klimmers, om vast te zetten en toch makkelijk te verplaatsen langs een zekeringslijn.

Sjorringen en hun gebruik

Sjorringen worden gebruikt om palen met behulp van een touw aan elkaar vast te maken. Er zijn verschillende soorten sjorringen, die elk voor een bepaald doel worden gebruikt. Het is belangrijk dat je weet welke sjorring je moet gebruiken, omdat anders de verbinding niet zo stevig is als je zou denken en daardoor onbetrouwbaar kan zijn.
Als je een sjorring gaat maken, moet je ervoor zorgen dat de sjorring netjes wordt uitgevoerd en dat elke slag in de sjorring wordt aangetrokken. Door deze manier van werken krijg je een sterke sjorring die de palen goed vasthoudt en betrouwbaar is.
Eerst sla je het touw een aantal malen om de paal heen. Elke slag trek je goed aan. Vervolgens ga je woelen. Door te woelen trek je alles nog eens stevig aan. zodat de sjorring goed vast komt te zitten.
Een sjorring kun je het beste met twee personen maken. De ene houdt in het begin de twee palen op z'n plaats. De ander maakt met het touw de sjorring. Als er gewoeld gaat worden, zorgt de ene persoon er voor dat de woeling strak aangetrokken blijft, terwijl de ander de volgende woeling legt.
Besteed tijd aan het maken van een sjorring. Het is handig als je snel een sjorring kunt leggen, maar je hebt er niets aan als de sjorring even later al weer los blijkt te zitten. Leg de slagen nauwkeurig om de palen en trek ze steeds aan. Een net uitgevoerde sjorring is veel sterker dan een slordig uitgevoerde sjorring. Werk een sjorring netjes af.

Kruis sjorring
De kruissjorring wordt veel toegepast. Een kruissjorring wordt gebruikt om twee palen aan elkaar vast te maken die niet meer van stand hoeven te veranderen.
Je kunt deze sjorring ook gebruiken, als de palen niet loodrecht op elkaar staan.
De kruissjorring is uitstekend geschikt voor het maken van dwarsverbindingen en kan veel kracht verwerken, als hij tenminste goed wordt uitgevoerd.
Je begint de kruissjorring met een mastworp met voorslag of een constrictorknoop.Komt de druk op de horizontale paal van boven, dan komt de worp of knoop net onder de horizontale paal om de verticale paal te zitten. Komt de druk van onder, dan ligt de worp of knoop net boven de horizontale paal. Je slaat het touw drie keer om de palen. Bij de horizontale balk komen de slagen binnen elkaar en bij de verticale paal buiten elkaar te liggen.
Daarna ga je woelen. Je slaat het touw tussen de palen door om de slagen heen. Deze woeling trek je weer strak aan. Je maakt 2 of 3 woelingen afhankelijk van hoeveel ruimte er is. De woelingen moeten netjes naast elkaar liggen en dus niet elkaar afknellen.
Tot slot werk je de sjorring af met 3 halve steken die je terugtrekt, zodat ze niet kunnen verschuiven.

Filippijnse Diagonaal Sjorring
A lashing used in lightweight construction work.
Start with the middle of the rope, tucking the running ends through the middle 'loop' after going round both spars. Use the 'loop' to pull the spars together.
Now proceed as for a diagonal lashing taking the running end round both spars, keeping both ends together. Separate the ends and take frapping turns between the spars, pulling the rope tight as you do so.
Complete the frapping turns and finish off with a square knot.

Japanese Kruis sjorring
A lashing used in lightweight construction work Sheer lashing The sheer lashing is a simple lashing. This lashing is used to connect 2 spars that will open like a sheer.
One starts with a constrictor knot around one of the two spars. Then you go round about 7 times.
Then you do some frappings and end with a clove hitch or 3 half hitches.

Vork sjorring
De vorksjorring is een van de eenvoudigste sjorringen. Deze sjorring wordt gebruikt om twee palen met elkaar te verbinden die later in een vork komen te staan. Vandaar de naam.
Je begint de vork sjorring met een mastworp met voorslag of een constrictorknoop om een van de twee palen. Daarna maak je ongeveer 7 slagen om de beide palen heen. Zorg ervoor dat de slagen tegen elkaar liggen. De vorksjorring moet een beetje kunnen scharrieren. Teveel slagen kunnen lastig zijn.
Na het leggen van de slagen maak je een aantal woelingen. Tot slot eindig je met een mastworp of 3 halve steken om de andere paal en aan de andere kant dan waar de eerste mastworp ligt.

Achtvormige sjorring
De achtvormige sjorring wordt gebruikt om drie of vier palen met elkaar te verbinden, die later een drie- of vierpoot zullen gaan vormen.
De naam dankt deze sjorring aan zijn uiterlijk; hij lijkt veel op een 8. Voordat je gaat beginnen, leg je de palen naast elkaar en je zorgt ervoor dat de onderkanten van de palen op gelijke hoogte liggen. Het is handig om een hulppaaltje onden de palen te leggen, zodat je meer ruimte hebt om de sjorring te maken.
Je begint weer met een mastworp met voorslag of een constrictorknoop om een van de buitenste palen. Vervolgens sla je het touw afwisselend over en onder de palen door; net zoals je in een vlecht doet.
Daarna leg je tussen elke twee palen een aantal woelingen. Je eindigt met een mastworp om de andere buitenste paal.

Diagonaal sjorring
De diagonaalsjorring kun je gebruiken om twee palen die elkaar kruisen, maar elkaar niet raken, tegen elkaar te trekken en te verbinden. Als de palen elkaar wel raken kun je beter een Kruis sjorring gebruiken. Een typische toepassing zie je in het volgende plaatje.
Je begint met een timmersteek om beide palen heen. Trek de timmersteek aan tot de palen elkaar raken. Daarna sla je het touw een aantal malen om de palen heen zoals is aangegeven in de tekeningen. Drie slagen zijn meestal voldoende.
Tot slot maak je enkele woelingen en leg je een mastworp of 3 halve steken om een van de palen om de sjorring af te maken.

Steiger sjorring
De steigersjorring wordt gebruikt om palen die in elkaars verlengde liggen met elkaar te verbinden. Zo'n verbinding bestaat uit twee steigersjorringen, die minstens een meter uit elkaar liggen. Bij elk uiteinde van de paal ligt een steigersjorring.
Je begint met een mastworp in het midden van het touw om de twee palen heen te maken. Daarna sla je beide uiteinden van het touw tegengesteld om de palen heen. Aan de ene kant komen de slagen netjes naast elkaar te liggen, aan de andere kant kruisen ze elkaar. De uiteinden van het touw maak je aan elkaar vast met een platte knoop. Hetzelfde doe je met de steigersjorring aan de andere kant.

Als de twee sjorringen zijn gelegd, sla je aan beide kanten een wig tussen palen. Door de wiggen komen de sjorringen goed vast te zitten.

Je ziet dat er geen woelingen worden gemaakt. De wiggen nemer de taak van de woelingen over, zij worden altijd van boven af, zonodig aan beide kanten, in de sjorring geslagen, dit is omdat volgens ene Newton appels anders uit bomen vallen.Een steigersjorring is moeilijk goed te maken. Vaak zal de sjorring zich loswerken door de krachten die er op komen te staan. Als het even kan, moet je het verlengen van palen zien te voorkomen door bijvoorbeeld langere palen te nemen. Gebruik je toch steigersjorringen, controleer dan regelmatig of de wiggen nog strak tussen de palen zitten en tik ze zonodig vast.

Woel sjorring
Dit is eigenlijk geen echte sjorring, maar een variant op de vork sjorring. Je gebruikt hem als twee palen erg scheef op elkaar staan. Je begint met een timmersteek om beide palen, daarna maak je ongeveer 10 slagen en eindigt met een mastworp of 3 halve steken, sla een paar wiggen tussen de slagen en klaar is Meneer Kees.

instalatie eisen

1. Inleiding

Deze instructie is gemaakt voor iedereen die als nieuwe Scout bij de Litjo groep komt. Het bevat allerlei informatie over scouting. Daarnaast is het een voorbereiding op je installatie, die over een tijdje zal plaatsvinden. In de eerste maanden dat je bij de groep zit is het de bedoeling dat je de dingen die in dit boekje staan, leert en begrijpt. Alles dat je moet leren zul je tijdens de programma’s met de Scouts regelmatig nodig hebben. Als je bijvoorbeeld geen sjorringen kent, kun je geen hoge toren bouwen, en als je niet weet wat een kompas is, kun je verdwalen!
In de patrouillemap zit een aftekenkaart. Hierop word bijgehouden welke onderdelen je al kent. Als deze kaart compleet is afgetekend kun je worden geïnstalleerd.
Hoe gaat dat "aftekenen" van je kaart nu precies in zijn werk? Achter elk onderdeel zie je drie - nu nog lege - vakjes staan. Zodra je denkt dat je een bepaald onderdeel onder de knie hebt, ga je naar iemand van de leiding gaan die dan controleert of je het ook werkelijk kunt. Als je het goed doet wordt het op je kaart in het rechtse vakje afgetekend (paraaf voldaan). Als je het nog niet zo goed kunt krijg je van de leiding uitleg, en dat wordt afgetekend in het linker vakje (paraaf uitleg). Je mag het dan later nog eens proberen. Natuurlijk mag je altijd om extra uitleg vragen.
Als je op deze manier je hele kaart vol hebt gemaakt kun je geïnstalleerd worden. Na de witte kaart kun je met je patrouille besluiten dat je verder met de regenboogkaart gaat. Hieronder vallen alle scouting technieken in scouts insignes, want er valt nog veel meer te leren over Scouting!

2. Scouting

A. scouting algemeen
Robert Baden – Powell (BP) (22 februari 1857 – 8 januari 1941) was een luitenant – generaal in het Britse leger, schrijver en de grondlegger van scouting. Baden – Powell schreef het boek Scouting for Boys, dat in 1908 uitkwam. Terwijl hij dit schreef, testte hij zijn ideeën en methodes tijdens een kamp op Brownsea Island dat op 1 augustus 1907 begon, en vandaag de dag wordt gezien als het begin van scouting.
Olave St Clair Baden – Powell (22 februari 1889 – 19 juni 1977) was de vrouw van BP. Zij heeft samen met Agnes Baden – Powell, de zus van BP, de meisjes tak van scouting opgericht.
In Nederland werd de eerste Scoutinggroep in december 1910 opgericht. In de loop van de tijd ontstonden er in Nederland vier grote Scoutingverenigingen, die in 1973 samengingen in Scouting Nederland, dat daarmee de grootste jeugdvereniging van Nederland werd. Prinses Maxima is beschermvrouwe van Scouting Nederland.
Onze eigen groep is opgericht op 21 maart 1961. We dragen een oranje das met blauwe strepen. Deze das is ontworpen door een lid, de twee strepen stellen de rivieren de Linde en de Tjonger voor. Waarnaar onze groep genoemd is.
Een aantal belangrijke data:
1 augustus 1907: oprichting scouting.
December 1910: scouting in Nederland;
22 februari: BadenPowelldag; verjaardagen van Robert en Olave St Clare Baden – Powell
23 april: Sint Joris dag
21 maart 1961: oprichting Litjo groep Wolvega

B. Het scouting uniform

De leden van de Litjo groep dragen bij de wekelijkse opkomsten een uniform, net als de rest van de Scouts over de hele wereld.
Het uniform zorgt voor gelijkheid en herkenbaarheid. Bijkomend voordeel is dat het uniform lekker zit en vies mag worden! De Litjo volgt de uniformrichtlijnen van Scouting Nederland. Het uniform bestaat uit een liefst blauwe broek, een beige blouse met daarop diverse insignes, een groepsdas en een scoutpet. De groepsdas is voor elke groep verschillend. De groepsdas van de Litjo is oranje met blauwe strepen. De scouts dragen een scoutpet, die verplicht wordt gedragen tijdens het openen en sluiten van de opkomsten en tijdens officiële en plechtige gebeurtenissen. Tijdens normale opkomsten stellen wij geen eisen aan de kleur van de broek. Tijdens officiële en plechtige gebeurtenissen moet er echter een blauwe broek gedragen te worden.

C. De vlag
Iedere opkomst beginnen we met een vlagenceremonie. Hiervoor gebruiken we de Scouting Nederland vlag.
Het omhoog gaan van de vlag noemen we hijsen van de vlag en het laten zakken van de vlag strijken. Er zijn een aantal officiële regels waaraan we ons moeten houden:
- Een vlag mag de grond niet aanraken
- De verhouding van een vlag is 2 bij 3,
- De vlag moet zo hangen dat ze een ereplaats inneemt. De stok moet zo lang zijn dat de vlag nooit op de grond hangt of het verkeer hindert, ook niet als ze halfstok hangt.
- Halfstok hangen wil zeggen: de vlag tot de top hijsen, dan langzaam en statig neerhalen tot ze op de helft van de stoklengte hangt, waarna de vlaggenlijn wordt vastgebonden. Neerhalen gebeurt op dezelfde manier eerst omhoog en dan volledig strijken.
Knopen waarmee de vlag worden vastgemaakt:
1: Schootsteek (boven in de vlag)
2: Platte knoop (onder in de vlag)
3: Mastworp met muilslag (3 delen van de scouts wet)(aan de vlaggemast

De vlagceremonie
Elke ochtend beginnen en eindigen we met zijn allen. Aan het begin van de ochtend, bij de opening, wordt de vlag gehesen en salueren we naar de vlag. Als we weer naar huis gaan wordt, tijdens de sluiting, de vlag gestreken. Tijdens de opening en de sluiting staat de groep per patrouille opgesteld in een carré (vierkant) tegenover de vlaggenmast in compleet uniform, op de manier zoals een uniform hoort te zitten. Zodra iemand van de leiding zegt: “Troep sta!” gaat iedereen netjes rechtop staan. “Vlaggenwacht treed aan!” de vlaggenwacht legt de vlag op z’n linker schouder, pakt het touw vast met linker hand en gaat met de rechter hijsen. "Troep saluut!" en iedereen salueert tot “Saluut af” de vlag word vast gemaakt met de mastworp met muilslag. Doet een stap naar achter salueert naar de vlag en vervolgens naar de leiding. De vlaggenwacht gaat op zijn plaat staan. De leiding zegt nu: “mag ik de wet”. Nu stapt iemand anders naar voren, salueert naar de leiding en zegt de scoutswet op. Tijdens dit geheel staat iedereen netjes en stil, er word dus niet gepraat.
Tijdens de opening salueren we naar de vlag. Maar hoe moet dat en wat betekent het? Salueren doe je door van je rechterhand je duim over je pink te leggen en je drie middelste vingers omhoog te houden. Je houdt je hand nu aan je rechteroor. Het is niet voor niks dat je je vingers zo moet houden. Alles heeft een betekenis. De drie vingers die je opsteekt herinneren aan de drie dingen die je bij je installatie belooft: Je belooft dan immers je best te doen om 1. een goede scout te zijn, 2. iedereen te helpen waar je kunt, en 3. je te houden aan de Scoutswet.
De duim die je over je pink legt, symboliseert de sterke die de zwakke beschermt. De cirkel die ontstaat onder je duim en pink staat voor de wereld en herinnert je eraan dat alle mensen op de wereld bij elkaar horen en dat we dus aardig voor elkaar moeten zijn.

D. Wet en belofte
Wanneer je geïnstalleerd wordt, word je gevraagd om de belofte af te leggen. Wat wil dat nu zeggen?
De belofte luidt:
Ik beloof mijn best te doen een goede Scout te zijn, iedereen te helpen waar ik kan en me te houden aan de Scoutswet.
Jullie kunnen op me rekenen.

Het betekent dat je laat merken, dat je samen met de andere scouts mee wil doen aan het spel van verkennen, en dat je daarbij goed je best zult doen. Je speelt samen, dus de anderen zullen op jou moeten kunnen rekenen. Iedereen die lid is van onze Scoutsgroep heeft dezelfde belofte afgelegd. Het geeft een band met elkaar.
In de belofte wordt gesproken over de Scoutswet. Deze wet is een aanwijzing hoe je samen het spel van verkennen zou kunnen spelen. Het zijn eigenlijk een soort spelregels. Zo ziet de wet eruit:
Een scout trekt er samen met anderen op uit om de wereld om zich heen te ontdekken en deze meer leefbaar te maken.
Hij is eerlijk, trouw en houd vol. Hij is spaarzaam en sober en draagt zorg voor de natuur. Een scout respecteert voor zichzelf en voor anderen.

Bij de scouting is er nog en gewoonte: we geven elkaar de linker hand. Dit heeft 2 redenen: je linkerhand zit het dichts bij je hart en vroeger droegen soldaten het schild links en de speer rechts, als je de ander vertouwde legde je het schild weg en gaf je de linker hand.


3. Technieken

A. Knopen en schiermannen
Tijdens het pionieren (het maken van objecten met hout en touw) zul je vaak gebruik maken van knopen, bijvoorbeeld om twee touwen aan elkaar te maken of om een touw aan een paal te bevestigen. Binnen scouting worden heel veel verschillende knopen gebruikt. Deze hebben allemaal een eigen functie. Het is erg belangrijk bij een bepaalde toepassing de juiste knoop te gebruiken. Het gebruiken van een verkeerde knoop kan er bijvoorbeeld voor zorgen dat de knoop niet meer los kan of dat het touw breekt. Het is dus niet alleen belangrijk om de knopen te kunnen maken, maar ook om te weten wanneer je ze toepast (en wanneer niet).

Platte knoop
De platte knoop gebruik je om twee even dikke touwen aan elkaar te maken. Een platte knoop in twee touwen van ongelijke dikte zal nooit goed blijven zitten! Een goed gelegde platte knoop is erg stevig. Een nadeel is dat hij soms moeilijk los gaat. Gebruik deze knoop daarom niet wanneer er erg veel spanning op het touw komt te staan of wanneer het touw nat wordt. In die gevallen kun je beter een schootsteek gebruiken.


Schootsteek
De schootsteek wordt gebruikt om een dik en een dun touw aan elkaar vast te maken. Ook moet je deze knoop gebruiken voor twee even dikke touwen als er veel spanning op het touw komt te staan of als je weet dat het touw nat wordt. Het voordeel van de schootsteek is dat je hem dan wel los kunt krijgen, in tegenstelling tot een platte knoop. Een derde toepassing van een schootsteek is het vastmaken van een touw aan een lusje, bijvoorbeeld het lusje van de vlag. Het lusje neemt dan de plaats in van het dikke touw.


Mastworp
De mastworp wordt gebruikt om een touw aan een paal vast te maken, bijvoorbeeld bij een kruissjorring. Wanneer het touw nat wordt moet je een mastworp met lus maken, anders is kun je de knoop bijna niet los krijgen. Je steekt het uiteinde dan terug onder het bovenste touw door, zoals te zien is op de tekening.


Pionieren
Sjorringen worden gebruikt om palen met behulp van touw aan elkaar vast te maken. Er zijn verschillende soorten sjorringen, die elk een eigen toepassing hebben. Het is belangrijk dat je weet wanneer je welke sjorring moet leggen. Niet alleen omdat anders de verbinding onbetrouwbaar kan worden maar ook omdat het pionierobject hierdoor zelfs onveilig kan worden. Als je een sjorring legt moet je zorgen dat je hem netjes legt. Dit doe je door elke slag goed aan te trekken. Vergeet hierbij niet het touw voortdurend met een hand strak te houden. Zo voorkom je dat de slagen los komen te zitten.

Kruissjorring
De kruissjorring is de meest gebruikte sjorring tijdens het pionieren. De kruissjorring is voor een vaste verbinding van twee elkaar kruisende palen. Deze palen kunnen haaks of enigszins scheef ten opzichte van elkaar staan.
Begin met een mastworp op de dragende paal. Haal het uiteinde om de steunende paal en vervolgens om de dragende paal heen. Het touw kruist zichzelf niet, maar is netjes horizontaal of verticaal om de paal geslagen. Herhaal dit 2 of 3x; dit hangt mede af van de beschikbare lengte touw. Daarbij komen de slagen bij de steunende paal aan de buitenkant. Bij de dragende paal komen de slagen aan de binnenkant. Haal dan het touw tussen de palen door. Zo worden de slagen stevig aangetrokken. Doe dit 3x. Dit heet: woelen. Trek bij elke woeling het touw goed aan. Leg ten slotte twee halve steken of een mastworp om de steunende paal.


Driepoot
Met de driepoot verbind je drie of vier palen met elkaar. Je begint met een mastworp aan een paal die aan de buitenkant ligt. Vervolgens ga je slalommen om de palen heen. Zorg ervoor dat je het strak aantrekt,maar niet te strak anders kun je op het laatst de driepoot niet meer overeind zetten. Daarna ga je woelen. Je slaat het touw tussen beide palen door om de slagen heen. Hierdoor worden de slagen naar elkaar toe getrokken. Trek elke woeling weer strak aan. Je maakt ongeveer drie woelingen. Op het laatst maak je weer een mastworp. Deze mastworp maak je aan de paal die aan de buitenkant ligt.


Touw opschieten
Na het afbreken van een pionierobject moeten de palen en het touw opgeruimd worden. We gooien het touw dan niet op een hoopje maar rollen het op een speciale manier op. Dat noemen we opschieten. Er zijn heel veel verschillende manieren om een touw op te schieten. Binnen onze groep gebruiken we de volgende manier:
1. Neem een uiteinde van het touw in je rechter hand.
2. Sla het touw nu net zo lang om je rechter elleboog en je hand tot je ongeveer nog touw hebt voor één slag.
3. Sla dit nu om de lussen heen en wikkel het touw om de lussen naar beneden.
4. Haal het laatste stukje touw onder zichzelf door en trek het touw goed aan.


B. Natuur en milieu
Bij de scouting ben je altijd in en met de natuur bezig. Op kamp scheiden we ons afval en we laten het kampterrein netter achter als dat we hem gevonden hebben. Maar niet alleen dat we weten ook veel van de bomen, planten en dieren die in onze omgeving voorkomen, we kunnen ze ook herkennen en weten welke giftig zijn en weke niet.

C. Vuur en stoken
Bij de scouts hebben we regelmatig vuur. Soms is dit voor een kampvuur maar ook vaak om op te kunnen koken. Om veilig vuur te kunnen stoken moet je aan een aantal regels voldoen:
- Stook alleen op de daarvoor bestemde plaatsen.
- Zorg dat de stookplek vrij is van bladeren en takjes.
- Zorg ervoor dat er niet iets anders brand kan vatten, zoals tent, jas of overhangende takken.
- Zorg voor emmer water en emmer zand om te doven.
- Stook alleen als volwassenen weten dat je bezig gaat.
- Stook alleen goed gedroogd hout.
- Houd rekening met de windrichting en het tijdstip
- Stook liever niet als overal ramen en deuren open staan
- Zorg dat het hout goed brand en weinig rook veroorzaakt
Als je aan deze voorwaarden voldoen mag je beginnen met het bouwen van een vuurtje. Je begint hierbij met kleine aanmaak materiaal of ook wel tondel. Hier overheen zet je kleine aanmaak takjes. Als afsluiting zet je er iets dikkere takken overheen. Zorg dat je met een lucifer nog wel bij het tondel kan. De meest handige plek hiervoor is de kant waar de wind vandaan komt.

D. Bijl, zaag en mes
Bij de Scouts maken we vaak gebruik van bijl, mes en zaag. De bijl en de zaag zijn erg handig als je hout klein wilt maken voor op het vuur, en met een zakmes kun je eindjes touw afsnijden en houtsnippers maken om je vuur aan te maken. In de regenboog kaart kun je leren hoe je veilig met zowel zakmes als de bijl en zaag om moet gaan. Deze onderdelen moeten door een aantal van je patrouille zijn afgerond voordat er een bivak kamp gehouden word.

Zakmesgebruik
Bij de scouts mag iedereen die geïnstalleerd is een zakmes hebben en gebruiken. Om dit veilig te kunnen doen is het belangrijk om meer over het mes te weten. Het mes bestaat uit twee delen: het lemmet en het heft. Het lemmet is dat gedeelte van het mes waarmee je snijdt. Het gedeelte van het mes dat je in je handen houdt wordt het heft genoemd. Bij een zakmes kun je het lemmet in het heft klappen. Er zijn zakmessen die een slot hebben waardoor het mes niet vanzelf kan inklappen als je ermee aan het snijden bent. Deze messen kun je pas inklappen als ze ontgrendeld zijn. Ze zijn veiliger in gebruik dan messen zonder slot. Voor het veilig gebruiken van een zakmes is het belangrijk onderstaande regels te kennen en te gebruiken:
• Controleer altijd of het lemmet van je mes goed vast zit en zorg dat je mes goed scherp is. Met een bot mes moet je meer kracht zetten, zodat er meer kans is dat je uitschiet. Bovendien geeft een scherp mes nettere wonden als jij je per ongeluk snijdt.
• Snij nooit iets direct op de grond, maar leg er altijd een stuk hout of iets dergelijks onder. Van zand wordt een mes heel snel bot.
• Snij altijd van je af en let daarbij op of er geen andere mensen in jou snij richting staan.
• Draag een zakmes altijd ingeklapt.
• Een mes is geen stuk speelgoed. Gebruik het alleen als je het echt nodig hebt.

De bijl
Bij de bijl moet je de verschillende benamingen van de bijl te kennen en aan welke regels je moet houden als je met een bijl gaat werken.

Veilig omgaan met een bijl is van groot belang om ongelukken te voorkomen. Wat betreft de bijl neem je de volgende hak – geboden in acht.
1. Gebruik een goede bijl.
2. Houdt de bijl scherp.
3. Stop als je moe wordt.
4. Houdt iedereen op veilige afstand.
5. Niemand voor of achter.
6. Controleer of de bijl vast zit.
7. Gebruik de bijl veilig.
8. Sta stevig.
9. Zet de bijl in een hakblok.
10. Houdt hout tussen jezelf en de bijl.
11. Draag stevig schoeisel.

E. EHBO
Op een kamp, maar ook op een gewone zaterdagmiddag kan er van alles gebeuren. Ook ongelukken zijn helaas niet uitgesloten, hoe goed we met z'n allen ook ons best doen om op de veiligheid te letten. Als er iets ernstigs gebeurt roep je natuurlijk zo snel mogelijk de leiding. Maar bij een aantal kleinere ongelukjes kun je ook heel goed zelf iets doen.

Splinters
Het kan voorkomen dat je bij het pionieren of bij het hout sprokkelen een splinter in je vinger krijgt. Op zich hoeft dat helemaal niet erg te zijn. Je moet de splinter er alleen wel uit halen, anders gaat je vinger ontsteken. Om een splinter eruit te halen gebruik je een pincet en wat ontsmettingsmiddel, bijvoorbeeld betadine of sterilon (liever geen jodium, want sommige mensen zijn daar allergisch voor en bovendien kan het bederven). Met de pincet trek je de splinter eruit, in dezelfde richting als dat hij erin is gegaan. Pas daarbij op dat de splinter niet breekt. Als de splinter eruit is doe je wat sterilon op het wondje en klaar is Kees! Als de splinter helemaal onder je huid geschoten is kun je proberen om met een naald het huidlaagje boven de splinter weg te peuteren, zodat je er met het pincet bij kunt. De naald moet je wel eerst verhitten of ontsmetten met sterilon voordat je hem kunt gebruiken. Lukt het niet om de splinter eruit te krijgen of is hij halverwege afgebroken in je huid, ga dan toch even langs de huisarts.
Bloedneus
Als je een bloedneus krijgt moet je met je duim en wijsvinger je neus goed dichtknijpen, net onder je neusbotje. Terwijl je zo je neus dichtgeknepen houdt blijf je ongeveer tien minuten in schrijfhouding zitten. Je neus is dan licht voorover gebogen, zodat er geen bloed in je keel kan lopen. Is na tien minuten het bloeden nog niet gestopt, ga dan even langs de huisarts.
Snij- en schaafwonden
Bij kleine snijwonden plak je gewoon een pleister over het sneetje heen. Ontsmetten met betadine of sterilon is niet nodig omdat de wond vanzelf schoon bloedt. Bij grotere snijwonden leg je een snelverband aan over de wond en ga je zo snel mogelijk langs een dokter. Houdt het gewonde lichaamsdeel zo veel mogelijk boven je hart om het bloeden af te remmen. Bij schaafwonden gebruik je bijna nooit verbandmateriaal. Je spoelt een schaafwond schoon onder de kraan, ontsmet hem met betadine of sterilon en laat hem verder zoals hij is. Op die manier kan de wond goed luchten en geneest hij sneller. Alleen als je bang bent dat er opnieuw vuil in komt plak je er een pleister of wat steriele gaasjes overheen. Mocht de wond toch gaan ontsteken, ga dan even langs de huisarts.
Snelverband
Het snelverband gebruik je voor een verband dat snel aangelegd moet worden, bijvoorbeeld bij ernstige bloedingen. Het snelverband bestaat uit twee steriele gaasjes met daartussen witte watten. Aan dat geheel zit aan twee kanten een rolletje verband van ongeveer dertig centimeter. Zo'n verbandrolletje noem je ook wel een zwachtel. Je legt het snelverband als volgt aan:
1. Haal het snelverband uit de verpakking, maar zorg dat het opgevouwen blijft. Houd het zo dat de twee rolletjes verband aan de bovenkant zitten.
2. Pak nu in iedere hand een rolletje en houd het snelverband boven de wond.
3. Beweeg beide handen uit elkaar. Het snelverband klapt nu open. Breng
4. Het geopende snelverband nu in één keer op de wond aan; het mag niet meer verschoven worden.
5. Neem één van de rolletjes verband en maak daarmee een slag, voor de ene helft over het verband en voor de andere helft op de huid. Doe hetzelfde met het andere rolletje verband.
6. Vervolgens wikkel je het verband dakpansgewijs naar het midden toe. Je overlapt de vorige slagen dus steeds voor een deel.
7. Knoop tenslotte beide uiteinden met een platte knoop aan elkaar. Deze platte knoop mag niet op de wond komen te liggen!

F. Kaart en kompas
Bij de Scouts lopen of fietsen we regelmatig een tocht. In Scoutingtermen heet dat een hike. De routebeschrijving die je op zo’n hike meekrijgt zal er niet altijd uitzien zoals je gewend bent. Een enkele keer tref je wel aanwijzingen aan in de vorm "Neem de eerste straat links, dan de tweede rechts, ...", maar meestal zijn ze wat uitdagender. De aanwijzingen kunnen allerlei vormen aannemen, van stukjes kaart tot puzzels. Deze vormen noemen we routetechnieken. Hieronder vind je de uitleg van een aantal routetechnieken die je voor je witte kaart moet kennen. De route technieken zijn allemaal uitgewerkt aan de hand van dit kaartje. Als je deze erbij houdt dan moet het goed gaan.
Kijk goed in je routeboekje of zandpaden, voetpaden en dergelijke ook meetellen.

Kruispuntenroute
Bij een kruispuntenroute rijn de kruispunten stuk voor stuk getekend. Onderaan het kruispunt kom je vandaan en de pijl geeft aan waar je heen moet. Een zandpad of een smalle weg wordt soms gestippeld. De kruispunten zijn genummerd in de volgorde waarin je ze tegenkomt. Het is in het algemeen niet zo dat ze ook in die volgorde getekend zijn! Kruispunt nummer 1 kan best wel eens helemaal achteraan staan.

Stripkaartroute
Een stripkaart (niet strippenkaart!) is een verticale lijn met links en rechts horizontale of schuine dwarsstrepen. De verticale lijn is de route die je moet lopen. De dwarsstrepen zijn de wegen waar je niet in moet gaan. Je begint je route beneden aan de verticale lijn. Je gaat omhoog langs die lijn in de richting van het doel, helemaal bovenaan de lijn. Elke keer dat er een streepje aan de rechterkant van de lijn staat laat je een weg aan je rechterkant liggen. Die weg die je laat liggen ligt dus rechts van de lijn tussen de weg waar je vandaan komt en die waar je in gaat. Ditzelfde geldt natuurlijk omgekeerd voor een streepje aan de linkerkant. Er kunnen nooit twee wegen overblijven!
Oleaat
Op een doorzichtig stuk papier is een (kronkelige) lijn getekend. Het ene uiteinde van de lijn is het begin van de route. Vaak weet je waar dat beginpunt is, bijvoorbeeld omdat je daar begint met je tocht. Je legt het begin van de lijn op een stafkaart gelijk met het punt waar je je bevind. Je moet het doorzichtige papiertje (het oleaat) dan zo draaien dat de lijn samenvalt met de wegen en paden op de kaart. De lijn geeft dan precies aan hoe je moet lopen/fietsen. Om het moeilijker te maken kun je het oleaat ook verkleinen of vergroten.

Kompas koers
Dit spreekt eigenlijk voor zichzelf. Je krijgt een aantal kompasrichtingen (in graden). Op elk kruispunt moet je met je kompas schieten om te kijken welke richting je op moet. Een kompas is gebaseerd op 16 winstreken. Voordat we gaan uitleggen hoe een kompas werkt. Moeten deze eindstreken eerst zijn uitgelegd.

Zestien windrichtingen
Als je iemand duidelijk wilt maken in welke richting een bepaald dorp ligt kun je natuurlijk gaan wijzen. Dit kan echter alleen als je zelf in de buurt bent. Bij een routebeschrijving op papier zul je een andere manier moeten gebruiken om de richting aan te geven. Wat je dan kunt doen is te vertellen in welke windrichting (of windstreek) het dorp ligt. Een cirkel met windrichtingen noemen we een windroos.
Kennismaking met het kompas
Als er nu in de routebeschrijving staat dat we naar het zuidwesten moeten dan weten we nog steeds niet waar we heen moeten. We hebben een instrument nodig dat ons vertelt waar bijvoorbeeld het noorden ligt. Al eeuwen lang wordt hiervoor een kompas gebruikt. In feite is dit niets anders dan een doosje met daarin een draaibare naald, die altijd naar het noorden wijst.
De kompassen die wij gebruiken zijn de Rectakompassen. Voorlopig hoef je alleen te onthouden dat de rode kant van de kompasnaald altijd naar het noorden wijst en de witte kant altijd naar het zuiden. Dat de naald van een kompas altijd naar het noorden wijst komt doordat de aarde magnetisch is. Het is net alsof er binnen in de aarde een grote staafmagneet zit. De uiteinden van deze magneet zitten bij de noordpool en de zuidpool. Als er een heleboel ijzer of een andere magneet in de buurt is dan kan het gebeuren dat de kompasnaald daar naar toe gaat wijzen en niet meer naar het noorden. Gebruik een kompas daarom nooit te dicht bij een auto, een hoogspanningsmast, een ijzeren brug of iets dergelijks.
Als je werkt met een kompas praat je over handgrepen. Er zijn in totaal 5 handgrepen, waarvan je er 2 in de witte kaart krijg. Een op het kompas ingestelde richting uitzetten in het terrein en een richting in het terrein op het kompas instellen
Een op het kompas ingestelde richting uitzetten in het terrein.
Dit is een techniek die je het vaakste krijgt als je een tocht loopt. Hiervoor krijg je een richting in graden. Laten we zeggen 90°. Deze stel je in op de kompasroos (vaak ik het laatste cijfer op de roos weggelaten). Nu hou je de kompas zo plat mogelijk en draai de complete kompas totdat het rode gedeelte van de kompasnaald precies tussen de twee streepjes in ligt. Dit is de richting die je uit moet lopen.
Een richting in het terrein op het kompas instellen.
Deze techniek krijg je wel een op post tijdens de hike. Je draait hierbij de kompas net zo lang totdat de kompas zelf recht staat op het voorwerp. Draai nu de kompasroos net zo lang totdat het rode

Coördinaten
Een coördinaat is een zeer nauwkeurig bepaalde plek op een kaart. Je hebt dan alleen een stafkaart en een kaarthoekmeter nodig. Je ziet meestal aan de linker en onderkant van een kaart cijfers staan. Als je een coördinaat op wil zoeken ga je als volgt te werk:
Het coördinaat is 2370 - 63,80.
We zoeken eerst 2370 - 63,80, we zoeken weer huisje in, trappetje op. Eerst zoeken we 23 op de horizontale as. Daarna zoeken we 63 op de verticale as. Deze komen op een punt samen (zie tekening).
Nu legen we de kaarthoek meter met de goede schaalverdeling op de punt. We schuiven de kaarthoek meter eerst 70 naar rechts en daarna 80 naar boven. We komen nu op het punt terecht van het coördinaat 2370 - 6380.
Coördinaat gevonden.